direct naar inhoud van Regels
Plan: Prinsessenhof (blok 5 en 6)
Status: ontwerp
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0542.BPPrinsessenhofG56-on01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het uitwerkingsplan Prinsessenhof (blok 5 en 6) met identificatienummer NL.IMRO.0542.BPPrinsessenhofG56-on01 van de gemeente Krimpen aan den IJssel.

1.2 uitwerkingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 bestemmingsplan 'Prinsessenhof'

De geometrisch bepaalde planobjecten met identificatiecode NL.IMRO.0542.BPPrinsessenhof-va01 van de gemeente Krimpen aan den IJssel.

1.4 overige begrippen

Met uitzondering van de begrippen als bedoeld in lid 1.1, 1.2 en 1.3 zijn de begrippen uit het bestemmingsplan 'Prinsessenhof' van overeenkomstige toepassing op dit plan.

Artikel 2 Wijze van meten

De wijze van meten van het bestemmingsplan 'Prinsessenhof' zijn onverminderd van toepassing op dit uitwerkingsplan.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Woongebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen daaronder begrepen een aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • b. maatschappelijke voorzieningen, waaronder zorgwoningen;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, water, groen en wegen.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. het aantal wooneenheden binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen, voor zover gelegen vóór de voorgevelrooilijn, bedraagt ten hoogste 1 m;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
  • c. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt ten hoogste 5 m;
  • d. de bouwhoogte van palen en masten bedraagt ten hoogte 7 m;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • a. de situering van de voorgevel van hoofdgebouwen, met dien verstande, dat in verband met de versterking van de ontsluitingsstructuur van het plangebied en/of de sociale veiligheid geëist kan worden, dat de voorzijde van hoofdgebouwen aan de hoofdontsluitingswegen of hoofdgroenstructuur worden gebouwd;
  • b. de situering van hoofdgebouwen tot een zijdelingse perceelsgrens, indien dit noodzakelijk is in verband met de gebruiksmogelijkheden van gronden en bouwwerken op het aangrenzende bouwperceel, het handhaven van parkeergelegenheid op het betreffende perceel en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving, met dien verstande, dat ten hoogste een afstand van 3 m geëist kan worden;
  • c. de situering van de zijgevel en de achtergevel van hoofdgebouwen ten opzichte van gevels van hoofdgebouwen op aangrenzende percelen indien dit noodzakelijk is in verband met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving, met dien verstande, dat ten hoogste een afstand van 10 m geëist kan worden;
  • d. de situering en het aantal parkeervoorzieningen op eigen terrein indien dit noodzakelijk is in verband met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • e. de afmeting van de bebouwing en situering, voor zover niet hierboven genoemd, indien dit noodzakelijk is in verband met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
  • f. de dakvorm en dakhelling van hoofdgebouwen indien dit noodzakelijk is in verband met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving.
3.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan;
  • b. een aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, zoals omschreven in lid 3.1 is toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de voor de beroeps- of bedrijfsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 40% van de totale vloeroppervlakte van het hoofdgebouw inclusief de bijbehorende bouwwerken op hetzelfde perceel bedragen;
    • 2. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
    • 3. er mag geen onevenredige milieu- of verkeers- en parkeerhinder ontstaan;
    • 4. het beroep en/of bedrijf moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
    • 5. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer/Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
    • 6. er mag geen buitenopslag plaatsvinden;
  • c. webwinkels-aan-huis zijn toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de webwinkel-aan-huis mag geen ruimtelijke uitstraling van detailhandel hebben, reclame-uitingen op het perceel zijn niet toegestaan;
    • 2. er mogen vanuit huis geen producten tentoongesteld, afgehaald, gekocht en/of worden uitgekozen;
    • 3. er mag geen grootschalige opslag plaatsvinden;
    • 4. de transactie mag uitsluitend via internet plaatsvinden;
    • 5. de te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 40% van de totale vloeroppervlakte van het hoofdgebouw inclusief de bijbehorende bouwwerken op hetzelfde perceel bedragen, zulks met een maximum van 50 m², waarbij de uitoefening van het beroep niet op aangrenzende gronden/in aangrenzende bouwwerken mag worden uitgeoefend;
    • 6. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
    • 7. er mag geen onevenredige milieu- of verkeers- en parkeerhinder ontstaan;
    • 8. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
    • 9. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer/Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
    • 10. er mag geen buitenopslag plaatsvinden.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 4

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden, daar waar mogelijk in de grond.

4.2 Bouwregels
  • a. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport van een archeologisch deskundige (archeologisch vooronderzoek) aan het bevoegd gezag te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het slaan van damwanden) waarbij bodemingrepen dieper reiken dan 1 m beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 10.000 m² hebben.
  • c. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, dan wel planaanpassingen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van archeologisch vervolgonderzoek;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 onder a t/m c, met dien verstande dat:

  • a. aangetoond kan worden dat de betreffende gronden in het verleden zijn opgehoogd;
  • b. de werken c.q. werkzaamheden niet dieper reiken dan het aantal cm dat de gronden zijn opgehoogd.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Verbod

In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de hierna onder 4.4.2 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 1 m beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 10.000 m² beslaan.

4.4.2 Werken c.q. werkzaamheden

Het omgevingsvergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:

  • a. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het wijzigen van het maaiveld door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
  • e. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies en dergelijke;
  • f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.

4.4.3 Uitgezonderde werkzaamheden

Het omgevingsvergunningvereiste geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

4.4.4 Omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan het bevoegd gezag heeft overlegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

4.4.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, dan wel planaanpassingen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, blijkt dat:

  • a. ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), liften, verhoogde dakranden, funderingen, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1 m bedraagt.
6.2 Hoogteaanduidingen
6.2.1 Bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De maximaal toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag - tenzij in hoofdstuk 2 anders is geregeld - ten hoogste bedragen:

a.   van erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevel en/of het verlengde daarvan en de openbare weg   1 m;  
b.   van erf- en terreinafscheidingen elders   2 m;  
c.   van vrijstaande antenne- installaties ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder techniekkast   15 m;  
d.   van vrijstaande antenne- installaties, niet zijnde schotelantennes ten behoeve van mobiele telecommunicatie   5 m;  
e.   van antenne- installaties die op bouwwerken worden geplaatst, niet zijnde schotelantennes   5 m;  
f.   van schotelantennes   3 m;  
g.   van vlaggenmasten   7 m;  
h.   van geluidswerende voorzieningen   4 m;  
i.   van tuinmeubilair   2 m;  
j.   van overkappingen   3 m;  
k.   van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   3 m.  
6.3 Nutsvoorzieningen

Nutsvoorzieningen zijn voor zover genoemd in de bestemmingsomschrijving, toegestaan indien de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, maximaal 3 m bedraagt (tenzij anders op de verbeelding is aangeduid) en de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m².

6.4 Ondergronds bouwen
6.4.1 Ondergrondse werken en werkzaamheden

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

6.4.2 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:

  • a. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. ondergrondse bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn ook buiten het bouwvlak toegestaan;
  • c. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;
  • d. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 m onder peil;
  • e. bij het berekenen van de blijkens de aanduidingen of deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.

6.4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 6.4.2 sub a voor het bouwen van ondergrondse gebouwen buiten het bouwvlak onder de voorwaarde dat:
    • 1. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
    • 2. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
  • b. het bepaalde in lid 6.4.2 sub d voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m onder peil onder de voorwaarde dat:
    • 1. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
    • 2. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
6.5 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  • b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. 
  • c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

  • a. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan onbebouwde gronden en/of water te gebruiken of te laten gebruiken:
    • 1. als opslagplaats voor bagger en grondspecie;
    • 2. als opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen;
    • 3. als uitstalling-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen;
    • 4. voor het (laten doen) uitoefenen van (straat)prostitutie.
  • b. Onder strijdig gebruik wordt voorts verstaan gronden en bouwwerken te laten gebruiken als:
    • 1. seksinrichting, escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) (raam)prostitutie;
    • 2. speelautomatenhallen;
    • 3. inrichtingen ten behoeve van het verstrekken van verdovende middelen vallende onder de Opiumwet;
    • 4. detailhandel in en opslag van consumentenvuurwerk.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:

  • a. het oprichten van bouwwerken ten algemene nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, wachthuisjes voor verkeersdiensten, schuilgelegenheden en schaftlokalen, mits de inhoud van elk van deze gebouwtjes niet meer zal bedragen dan 50 m³ en de hoogte ervan niet meer zal bedragen van 3,5 m;
  • b. het overschrijden van de regels inzake goothoogte, bouwhoogte, aanduidingen en oppervlakte van gebouwen met niet meer dan 10%;
  • c. het overschrijden van de in de regels genoemde maximum bouwhoogte ten behoeve van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmings- en ventilatie-installaties, antennes, lichtkappen, schoorstenen, torens en dergelijke onderdelen van gebouwen, mits de feitelijke bouwhoogte met niet meer dan 5 m wordt overschreden;
  • d. overschrijdingen van de bouw- en bestemmingsgrenzen met ten hoogste 2,5 m, door ondergeschikte bouwonderdelen, zoals erkers, balkons, bordessen, luifels, galerijen, trappen, overhangende verdiepingen, pergola's, lifthuizen en dergelijke;
  • e. afwijken van het bepaalde in de regels inzake de afmetingen van woningen, alsmede de afmetingen van de bij de woningen toegestane bijgebouwen, voor zover zulks in het belang van een goede huisvesting van minder valide personen noodzakelijk is en geen vergunning kan worden verleend op basis van het bepaalde onder b van dit artikel;
  • f. geringe afwijkingen van het beloop van de weg, groenstroken of de begrenzing van bestemmingen, indien deze geringe afwijkingen vanwege het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk zijn en mits de afwijkingen niet meer dan 5 m bedragen.

Een omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

9.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 10 Overige regels

10.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

De overgangsbepalingen van het bestemmingsplan 'Prinsessenhof' zijn onverminderd van toepassing op dit uitwerkingsplan.

Artikel 12 Slotregel

De regels worden aangehaald als: 'Regels van het uitwerkingsplan Prinsessenhof (blok 5 en 6)'.