Buitengebied Dodewaard en Echteld

Status: Geconsolideerde versie
Identificatie: NL.IMRO.1740.bpDOECbuitengebied-onh1
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan

Artikel 3 Agrarisch

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

 

3.1.1 Algemeen

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. grondgebonden agrarische productie;

  2. teelt op folie, worteldoek of goten;

  3. het weiden van dieren;

  4. bijbehorende voorzieningen, huiserven, gaarden en opslag;

  5. landschappelijke beplanting;

  6. watergangen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging daaronder mede begrepen;

  7. extensief dagrecreatief medegebruik.

 

3.1.2 Ter plaatse van een bouwvlak zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor:

  1. niet-grondgebonden agrarische productie met bijbehorende voorzieningen en opslag, voor zover deze productie plaatsvindt als neventak van een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de grondgebonden agrarische productie;

  2. bijbehorende verwerking van agrarische producten en productiegebonden detailhandel;

  3. ter plaatse van de aanduiding "kampeerterrein", voor een nevenactiviteit als kampeerterrein;

  4. ter plaatse van de aanduiding “manege”, voor een nevenactiviteit manege met daarbij een kantine ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – kantine”;

  5. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – groeps-accommodatie”, voor een nevenactiviteit als groepsaccommodatie;

  6. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – veldschuur”, voor een veldschuur;

  7. bijbehorende bewoning in een bedrijfswoning.

Met dien verstande dat per bouwvlak ten hoogste één agrarisch bedrijf is toegestaan. Indien tussen bouwvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming Agrarisch, voor zover ter plaatse van een bouwvlak, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. bedrijfsgebouwen ten behoeve van de bestemming;

  2. één bedrijfswoning dan wel, in geval reeds meerdere bedrijfswoningen aanwezig zijn, het bestaande aantal bedrijfswoningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" geen bedrijfswoning is toegestaan;

  3. bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning;

  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming;

 

3.2.2 Afstand perceelsgrens

Bij de bouw van de in lid 3.2.1 bedoelde bouwwerken, voor zover het betreft gebouwen, mag de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedragen dan 5 m.

 

3.2.3 Bedrijfsgebouwen

Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m;

  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;

  3. kassen en permanente kunststoftunnels zijn uitsluitend toegestaan indien het gebruik daarvan ondersteunend is aan de hoofdteelt en het gezamenlijke oppervlak niet meer bedraagt dan 1.000 m2;

  4. ingeval sprake is van kassen en/of permanente kunststoftunnels bij (laan)boom-teeltbedrijven mag de totale oppervlakte niet meer bedragen dan 2.500 m2;

  5. van de overige gezamenlijke bedrijfsgebouwen ten behoeve van de niet-grondgebonden agrarische productie, als bedoeld in lid 3.1.2 sub a, mag het totale oppervlak niet meer bedragen dan 500 m², met dien verstande dat:

  1. ten behoeve van de toegestane nevenactiviteit ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein” is een kleinschalig kampeerterrein toegestaan waarbij de sanitaire voorzieningen binnen de bestaande (bedrijfs)bebouwing dienen te worden gerealiseerd, indien dit niet mogelijk is is maximaal één extra gebouw of uitbreiding van een bestaand gebouw, met geen groter oppervlak dan 30 m2, geen grotere goothoogte dan 3 m en geen grotere bouwhoogte dan 7 m toegestaan;

  2. ten behoeve van de toegestane nevenactiviteit ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - manege" en ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – kantine”, het totale oppervlak samen niet meer mag bedragen dan 375 m²;

  3. ten behoeve van de toegestane nevenactiviteit ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – groepsaccommodatie” het oppervlak niet meer mag bedragen dan 350 m²;

  4. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – veldschuur”, voor een veldschuur, waarbij het totale oppervlak en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan bestaand.

 

3.2.4 Bedrijfswoningen

Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub b bedoelde bedrijfswoning dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte hoger is, deze hoogte maatgevend is.

 

 

3.2.5 Bijgebouwen

Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub c bedoelde bijgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per bedrijfswoning mag het totale oppervlak van de bijgebouwen niet meer bedragen dan 75 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub d bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m;

  2. de bouwhoogte van mestsilo’s, voedersilo's en bio-installaties mag niet meer bedragen dan 9 m;

  3. de bouwhoogte van de wand van mestbassins mag niet meer bedragen dan 4 m;

  4. de bouwhoogte van vrijstaande antennemasten mag niet meer bedragen dan 15 m;

  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 9 m.

 

3.2.7 Bouwen ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch'

Op de gronden met de bestemming Agrarisch, voor zover niet ter plaatse van een bouwvlak, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. niet-permanente teeltondersteunende voorzieningen zoals hagelnetten waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m en kunststoftunnels en –overkappingen waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m;

  2. constructies ten behoeve van de gotenteelt waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m;

  3. molens ten behoeve van de waterhuishouding waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m;

  4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming, waarbij de volgende bepalingen in acht dienen te worden genomen:

  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

 

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

 

3.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de leden 3.3.2 t/m 3.3.7 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

3.3.2 Afstand perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2, voor de bouw van een gebouw tot op minder dan de toegestane afstand tot de perceelsgrens, indien en voor zover:

  1. dit gebouw niet of niet doelmatig elders binnen een bouwvlak kan worden opgericht;

  2. de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m.

 

3.3.3 Kassen en permanente kunstoftunnels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 sub c, voor de bouw van kassen en permanente kunststoftunnels tot een maximaal gezamenlijk oppervlak van 1.500 m², indien en voor zover:

  1. het gebruik ondersteunend is aan de hoofdteelt;

  2. op basis van een advies van een onafhankelijk landbouwkundig deskundige is gebleken dat de noodzaak voor de bouw vanwege de agrarische bedrijfsvoering aanwezig is.

 

3.3.4 Overschrijding bouwgrenzen bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.7, voor de bouw van een bedrijfsgebouw voor zover dat de bouwgrens overschrijdt, indien en voor zover:

  1. het bouwwerk niet of niet doelmatig in zijn geheel binnen een bouwvlak kan worden opgericht;

  2. het bouwvlak niet reeds is vergroot door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als genoemd in de algemene wijzigingsregels van dit plan;

  3. de overschrijding van de bouwgrens niet meer bedraagt dan 15 m;

  4. de oppervlakte van het bouwwerk, voor zover dit de bouwgrens overschrijdt, niet meer bedraagt dan 300 m2.

 

3.3.5 Agrarisch hulpgebouw buiten een bouwvlak

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.7, voor de bouw van een agrarisch hulpgebouw buiten een bouwvlak, indien en voor zover:

  1. uit een nader onderzoek is gebleken dat het gebouw noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en niet of niet doelmatig binnen een bouwvlak kan worden opgericht;

  2. de oppervlakte van het perceel waarop het gebouw wordt opgericht meer bedraagt dan 1 ha;

  3. de oppervlakte van het gebouw niet meer bedraagt dan 0,25% van het perceel waarop het gebouw wordt opgericht en niet meer bedraagt dan 100 m2;

  4. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6 m;

  5. de goothoogte niet meer bedraagt dan 4 m.

 

3.3.6 Stalling van dieren

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.7, voor de bouw van kleine bouwwerken voor de stalling van dieren, indien en voor zover:

  1. het gebouw noodzakelijk is voor de stalling van dieren en niet of niet doelmatig op een erf kan worden opgericht;

  2. de oppervlakte van het perceel waarop het gebouw wordt opgericht meer bedraagt dan 1 ha;

  3. de afstand tot een nabijgelegen woning niet meer bedraagt dan 100 m;

  4. de oppervlakte van het bouwwerk niet meer bedraagt dan 25 m2;

  5. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m;

  6. de goothoogte niet meer bedraagt dan 2,5 m.

 

3.3.7 Huisvesting seizoenarbeiders

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in dit plan voor het verlenen van huisvesting van seizoenarbeiders, met dien verstande dat:

  1. de huisvesting uitsluitend bedoeld is voor seizoenarbeiders die tijdelijk werkzaam zijn voor het betreffende, of naastgelegen, agrarische bedrijf;

  2. het betreft wisselend gebruik, afhankelijk van de bedrijfsmatige noodzaak in de productiegebonden seizoenen;

  3. aangetoond wordt dat de omvang van de overnachtingsaccommodatie en/of het aantal te realiseren woonunits is afgestemd op de behoefte aan tijdelijke arbeidskrachten;

  4. alle benodigde parkeervoorzieningen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd;

  5. de aanwezige bedrijfsgebouwen voor dit doel mogen worden ingericht voor een overnachtingsaccommodatie, die niet geschikt is voor zelfstandige bewoning, en/of daarbij behorende voorzieningen;

  6. indien aangetoond wordt dat onvoldoende ruimte aanwezig is binnen de aan-wezige bedrijfsgebouwen deze voor dit doel ook mogen worden uitgebreid of nieuw gebouwd, waarbij de regelen voor bedrijfsgebouwen overeenkomstig dit voorschrift van toepassing zijn;

  7. indien mogelijkheden voor de in sub e genoemde overnachtingsaccommodatie redelijkerwijs ontbreken, in plaats daarvan en maximaal gedurende 4 aaneen-gesloten maanden per kalenderjaar, binnen het bouwvlak tijdelijke woonunits mogen worden geplaatst, met geen hogere bouwhoogte dan 3 m en mits wordt voorzien in een doeltreffende landschappelijke inpassing.

 

 

3.4 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming Agrarisch wordt in ieder geval begrepen:

  1. een gebruik als volkstuin;

  2. een gebruik voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van teelt op trayvelden of op stellingen en/of containerteelt op lavas of beton, voor zover de oppervlakte daarvan meer bedraagt dan 1 ha en voor zover niet direct grenzend aan een bouwvlak;

  3. een gebruik voor de verwerking van agrarische producten en productiegebonden detailhandel, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 100 m2;

  4. de opslag van mest buiten het bouwvlak;

  5. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en buiten de agrarische bouwpercelen, voor zover de oppervlakte van de opslag meer bedraagt dan 200 m2 per perceel en/of de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 2,5 m;

  6. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en op de agrarische bouwpercelen, voor zover de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 4 m;

  7. permanente bewoning in relatie tot de huisvesting van seizoenarbeiders.

 

 

 

 

 

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

3.5.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de leden 3.5.2 t/m 3.5.3 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

3.5.2 Niet-grondgebonden agrarische productie

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4 sub b, voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van teelt op trayvelden of op stellingen en/of containerteelt op lavas of beton met een watersysteem en bijbehorende voorzieningen, indien en voor zover:

  1. de economische noodzaak door middel van een bedrijfsplan, waarover positief is geadviseerd door een onafhankelijk agrarisch deskundige, in voldoende mate is aangetoond;

  2. de oppervlakte van de bouwwerken ten behoeve van het watersysteem niet meer bedraagt dan 600 m2;

  3. de bouwhoogte van de bouwwerken ten behoeve van het watersysteem niet meer bedraagt dan 3 m;

  4. gehoord de betrokken waterbeheerder, is gebleken dat hierdoor de waterstaatkundige belangen niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

3.5.3 Opslag van mest buiten een bouwvlak

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4 sub d voor de opslag van mest buiten een bouwvlak, indien en voor zover:

  1. de opslag noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en niet of niet doelmatig binnen een bouwvlak kan worden opgericht;

  2. de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m.