Buitengebied Dodewaard en Echteld

Status: Geconsolideerde versie
Identificatie: NL.IMRO.1740.bpDOECbuitengebied-onh1
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan

Artikel 6 Agrarisch met waarden - 2

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

 

6.1.1 Algemeen

De voor Agrarisch met waarden - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. grondgebonden agrarische productie;

  2. teelt op folie, worteldoek of goten;

  3. het weiden van dieren;

  4. bijbehorende voorzieningen, huiserven, gaarden en opslag;

  5. een weidevogelgebied ter plaatse van de aanduiding “weidevogelgebied”

  6. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de betreffende gronden;

  7. watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging daaronder mede begrepen;

  8. extensief dagrecreatief medegebruik;

 

met dien verstande dat de gronden tevens bestemd zijn voor:

  1. ter plaatse van de aanduiding “ijsbaan”, een ijsbaan;

  2. ter plaatse van de aanduiding “parkeerterrein”, een parkeerterrein;

  3. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden – veldschuur - veldschuur”, een veldschuur;

  4. ter plaatse van de aanduiding “windturbine” een windturbine.

 

6.1.2 Ter plaatse van een bouwvlak, niet zijnde het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding “ijsbaan”, zijn de in lid 6.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor:

  1. niet-grondgebonden agrarische productie met bijbehorende voorzieningen en opslag, voor zover deze productie plaatsvindt als neventak van een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de grondgebonden agrarische productie;

  2. bijbehorende verwerking van agrarische producten en productiegebonden detailhandel;

  3. bijbehorende bewoning in een bedrijfswoning.

Met dien verstande dat per bouwvlak ten hoogste één agrarisch bedrijf is toegestaan. Indien tussen bouwvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak.

 

6.1.3 Landschappelijke en natuurwaarden

Tot de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de in lid 6.1.1 bedoelde gronden worden gerekend:

  1. reliëf: geulen, ruggen en huisterpen;

  2. waterhuishouding: een relatief laag grond- en oppervlaktewaterpeil;

  3. watersysteem: wielen, plassen en open water;

  4. grondgebruik: een divers agrarisch gebruik, onder meer als grasland, akkerland, boomgaard en boomkwekerij, waarbij de diverse gebruiksvormen door elkaar heen voorkomen;

  5. verkaveling: een kleinschalige verkaveling, waarbij zowel regelmatige als onregelmatige en zowel strookvormige als blokvormige percelen voorkomen en die voor een deel het reliëf volgt;

  6. opgaande beplanting: relatief veel erf-, kavelgrens- en wegbeplantingen, boomgaarden en bosjes, met als meest kenmerkende boomsoorten eiken, essen, iepen, lindes, fruit-, noten- en kastanjebomen;

  7. bebouwing: relatief veel bebouwing, waarbij deze zowel kan voorkomen in de vorm van geconcentreerd liggende buurtschappen en lintbebouwing als in de vorm van verspreid liggende bebouwing;

  8. flora: droge, halfnatuurlijke, kruidenrijke graslanden, akkeronkruiden en opgaande beplanting met bijbehorende onderbegroeiing;

  9. fauna: diersoorten die zijn gebonden aan opgaande beplanting (zoals vleermuizen, zang- en roofvogels en kleine zoogdieren, waaronder marterachtigen).

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - 2, voor zover ter plaatse een bouwvlak, niet zijnde het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding “ijsbaan”, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. bedrijfsgebouwen ten behoeve van de bestemming;

  2. één bedrijfswoning dan wel, in geval reeds meerdere bedrijfswoningen aanwezig zijn, het bestaande aantal bedrijfswoningen;

  3. bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning;

  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

6.2.2 Afstand perceelsgrens

Bij de bouw van de in lid 6.2.1 bedoelde bouwwerken, voor zover het betreft gebouwen, mag de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedragen dan 5 m.

 

6.2.3 Bedrijfsgebouwen

Bij de bouw van de in lid 6.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m;

  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;

  3. kassen en permanente kunststoftunnels zijn uitsluitend toegestaan indien het gebruik daarvan ondersteunend is aan de hoofdteelt en het gezamenlijke oppervlak niet meer bedraagt dan 1.000 m2;

  4. ingeval sprake is van kassen en/of permanente kunststoftunnels bij (laan)boomteeltbedrijven mag de totale oppervlakte niet meer bedragen dan 2.500 m2;

  5. van de overige gezamenlijke bedrijfsgebouwen ten behoeve van de niet-grondgebonden agrarische productie, als bedoeld in lid 5.1.2 sub a, mag het totale oppervlak niet meer bedragen dan 500 m².

  6. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden – veldschuur”, waarbij het totale oppervlak en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan bestaand.

 

6.2.4 Bedrijfswoningen

Bij de bouw van de in lid 6.2.1 sub b bedoelde bedrijfswoningen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte hoger is, deze hoogte maatgevend is.

 

6.2.5 Bijgebouwen

Bij de bouw van de in lid 6.2.1 sub c bedoelde bijgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per bedrijfswoning mag het totale oppervlak van de bijgebouwen niet meer bedragen dan 75 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

6.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 6.2.1 sub d bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m;

  2. de bouwhoogte van mestsilo’s, voedersilo's en bio-installaties mag niet meer bedragen dan 9 m;

  3. de bouwhoogte van de wand van mestbassins mag niet meer bedragen dan 4 m;

  4. de bouwhoogte van vrijstaande antennemasten mag niet meer bedragen dan 15 m;

  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 9 m.

 

6.2.7 Bouwen ter plaatse van de aanduiding 'windturbine'

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding “windturbine” mag een windturbine worden gebouwd met bijbehorende voorzieningen, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte van een windturbine niet meer mag bedragen dan 90 m, gemeten vanaf de gemiddelde hoogte van het aansluitend terrein tot aan de bovenzijde van de mast;

  2. de rotordiameter van de windturbine, zijnde 2 maal de afstand van de wiek gemeten tussen het hart van de as en de tip van de wiek, niet meer mag bedragen dan 82 m;

  3. het totale bebouwde oppervlak van de mast, per windturbine, niet meer mag bedragen dan 20 m²;

  4. van de funderingsvoet, per windturbine, het totale bebouwde oppervlak niet meer mag bedragen dan 400 m² en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m;

  5. het totale bebouwde oppervlak van de bijbehorende bebouwing niet meer mag bedragen dan 15 m² en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 m;

  6. de perceelsgrootte, per windturbine, niet meer mag bedragen dan 2.300 m².

 

 

6.2.8 Bouwen ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan'

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding “ijsbaan” mogen voorzieningen ten behoeve van een ijsbaan worden opgericht, met dien verstande dat:

  1. de oppervlakte bebouwing niet meer mag bedragen dan 150 m²;

  2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;

  3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 7 m;

  4. de bouwhoogte van lichtmasten niet meer mag bedragen dan 15 m.

 

6.2.9 Bouwen ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch met waarden - 2'

Op de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - 2 , voor zover niet ter plaatse van een bouwvlak, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. niet-permanente teeltondersteunende voorzieningen zoals hagelnetten waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m en kunststoftunnels en –overkappingen waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m;

  2. constructies ten behoeve van de gotenteelt waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m;

  3. molens ten behoeve van de waterhuishouding waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m;

  4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming, waarbij de volgende bepalingen in acht dienen te worden genomen:

  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

 

 

6.3 Afwijken van de bouwregels

 

6.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de leden 6.3.2 t/m 6.3.7 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

6.3.2 Afstand perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2, voor de bouw van een gebouw tot op minder dan de toegestane afstand tot de perceelsgrens, indien en voor zover:

  1. dit gebouw niet of niet doelmatig binnen een bouwvlak kan worden opgericht;

  2. de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m.

 

6.3.3 Kassen en permanente kunststoftunnels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.3 sub c, voor de bouw van kassen en permanente kunststoftunnels tot een maximaal gezamenlijk oppervlak van 1.500 m², indien en voor zover:

  1. het gebruik ondersteunend is aan de hoofdteelt;

  2. op basis van een advies van een onafhankelijk landbouwkundig deskundige is gebleken dat de noodzaak voor de bouw vanwege de agrarische bedrijfsvoering aanwezig is.

 

6.3.4 Overschrijding bouwgrenzen bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.9, voor de bouw van een bedrijfsgebouw voor zover dat de bouwgrens overschrijdt, indien en voor zover:

  1. het bouwwerk niet of niet doelmatig in zijn geheel binnen een bouwvlak kan worden opgericht;

  2. het bouwvlak niet reeds is vergroot door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als genoemd in de algemene wijzigingsregels van dit plan;

  3. de overschrijding van de bouwgrens niet meer bedraagt dan 15 m;

  4. de oppervlakte van het bouwwerk, voor zover dit de bouwgrens overschrijdt, niet meer bedraagt dan 300 m2.

 

6.3.5 Agrarisch hulpgebouw buiten een bouwvlak

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.9, voor de bouw van een agrarisch hulpgebouw buiten een bouwvlak, indien en voor zover:

  1. uit een nader onderzoek is gebleken dat het gebouw noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en niet of niet doelmatig binnen een bouwvlak kan worden opgericht;

  2. de oppervlakte van het perceel waarop het gebouw wordt opgericht meer bedraagt dan 1 ha;

  3. de oppervlakte van het gebouw niet meer bedraagt dan 0,25% van het perceel waarop het gebouw wordt opgericht en niet meer bedraagt dan 100 m2;

  4. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 7 m;

  5. de goothoogte niet meer bedraagt dan 4 m.

 

6.3.6 Stalling van dieren

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.9, voor de bouw van kleine bouwwerken voor de stalling van dieren, indien en voor zover:

  1. het gebouw noodzakelijk is voor de stalling van dieren en niet of niet doelmatig op een erf kan worden opgericht;

  2. de oppervlakte van het perceel waarop het gebouw wordt opgericht meer bedraagt dan 1 ha;

  3. de afstand tot een nabijgelegen woning niet meer bedraagt dan 100 m;

  4. de oppervlakte van het bouwwerk niet meer bedraagt dan 25 m2;

  5. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m;

  6. de goothoogte niet meer bedraagt dan 2,5 m.

 

6.3.7 Huisvesting van seizoensarbeiders

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in dit plan voor het verlenen van huisvesting van seizoenarbeiders, met dien verstande dat:

  1. de huisvesting uitsluitend bedoeld is voor seizoenarbeiders die tijdelijk werkzaam zijn voor het betreffende, of naastgelegen, agrarische bedrijf;

  2. het betreft wisselend gebruik, afhankelijk van de bedrijfsmatige noodzaak in de productiegebonden seizoenen;

  3. aangetoond wordt dat de omvang van de overnachtingsaccommodatie en/of het aantal te realiseren woonunits is afgestemd op de behoefte aan tijdelijke arbeidskrachten;

  4. alle benodigde parkeervoorzieningen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd;

  5. de aanwezige bedrijfsgebouwen voor dit doel mogen worden ingericht voor een overnachtingsaccommodatie, die niet geschikt is voor zelfstandige bewoning, en/of daarbij behorende voorzieningen;

  6. indien aangetoond wordt dat onvoldoende ruimte aanwezig is binnen de aan-wezige bedrijfsgebouwen deze voor dit doel ook mogen worden uitgebreid of nieuw gebouwd, waarbij de regelen voor bedrijfsgebouwen overeenkomstig dit voorschrift van toepassing zijn;

  7. indien mogelijkheden voor de in sub e genoemde overnachtingsaccommodatie redelijkerwijs ontbreken, in plaats daarvan en maximaal gedurende 4 aaneen-gesloten maanden per kalenderjaar, binnen een bouwvlak tijdelijke woonunits mogen worden geplaatst, met geen hogere bouwhoogte dan 3 m en mits wordt voorzien in een doeltreffende landschappelijke inpassing.

 

 

6.4 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming Agrarisch met waarden - 2 wordt in ieder geval begrepen:

  1. een gebruik als volkstuin;

  2. een gebruik voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van teelt op trayvelden of op stellingen en/of containerteelt op lavas of beton, voor zover de oppervlakte daarvan meer bedraagt dan 1 ha en voor zover niet direct grenzend aan een bouwvlak;

  3. een gebruik voor de verwerking van agrarische producten en productiegebonden detailhandel, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 100 m2;

  4. de opslag van mest buiten een bouwvlak;

  5. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en buiten een bouwvlak, voor zover de oppervlakte van de opslag meer bedraagt dan 200 m2 per perceel en/of de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 2,5 m;

  6. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en binnen een bouwvlak, voor zover de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 4 m;

  7. permanente bewoning in relatie tot de huisvesting van seizoenarbeiders.

 

 

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

6.5.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de leden 6.5.2 en 6.5.3 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor

  1. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;

  2. voor zover het betreft gronden buiten een bouwvlak, uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad en ,in geval het bouwwerken betreft, van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat wordt voorzien in de aanleg van een landschappelijke beplanting ter inpassing van de bouwwerken die door het verlenen van de omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt.

 

6.5.2 Niet-grondgebonden agrarische productie

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.4 sub b, voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van teelt op trayvelden of op stellingen en/of containerteelt op lavas of beton met een watersysteem en bijbehorende voorzieningen, indien en voor zover:

  1. de economische noodzaak door middel van een bedrijfsplan, waarover positief is geadviseerd door een onafhankelijk agrarisch deskundige, in voldoende mate is aangetoond;

  2. de oppervlakte van de bouwwerken ten behoeve van het watersysteem niet meer bedraagt dan 600 m2;

  3. de bouwhoogte van de bouwwerken ten behoeve van het watersysteem niet meer bedraagt dan 3 m;

  4. gehoord de betrokken waterbeheerder, is gebleken dat hierdoor de waterstaatkundige belangen niet blijvend onevenredig worden geschaad;

  5. van tevoren, op basis van een inrichtingsplan, in voldoende mate is verzekerd dat wordt voorzien in een landschappelijke inpassing.

 

6.5.3 Opslag van mest buiten een bouwvlak

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.4 sub d voor de opslag van mest buiten een bouwvlak, indien en voor zover:

  1. de opslag noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en niet of niet doelmatig binnen een bouwvlak kan worden opgericht;

  2. de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m.

 

 

6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

6.6.1 Algemeen

Het is verboden binnen de bestemming Agrarisch met waarden - 2, voor zover dit niet betreft een bouwvlak, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  1. werken en werkzaamheden die direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van baggerspecie, grond, puin of afvalmaterialen, voor zover deze van elders zijn aangevoerd;

  2. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, geen productiebos, productieboomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel zijnde, voor zover dit niet betreft de verzorging van de aanwezige houtopstanden;

  3. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden.

  4. en tevens ter plaatse van de aanduiding “weidevogelgebied”:

  1. het aanplanten van een houtopstand, waaronder begrepen een productie- boomgaard, een zacht-fruitopstand, een (boom)kwekerij of een windsingel;

  2. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, voorzover het niet betreft wegen en paden ten behoeve van het normale agrarische gebruik;

  3. het graven, verbreden, verdiepen of dempen van waterpartijen en water-gangen of het aanbrengen van drainagevoorzieningen;

  4. het scheuren van grasland anders dan werkzaamheden ter vervanging van een bestaand grasland of het toepassen van wisselteelt.

 

6.6.2 Geen omgevingsvergunning vereist

Het in lid 6.6.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  1. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;

  2. werken en werkzaamheden, voor over daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend ingevolge de Ontgrondingenwet;

  3. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;

  4. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;

  5. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door het bevoegd gezag is medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.

 

6.6.3 Verlenen omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 6.6.1, kan alleen worden verleend indien uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.