Buitengebied Dodewaard en Echteld

Status: Geconsolideerde versie
Identificatie: NL.IMRO.1740.bpDOECbuitengebied-onh1
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan

Artikel 7 Agrarisch met waarden - 3

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

 

7.1.1 Algemeen

De voor Agrarisch met waarden - 3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. grondgebonden agrarische productie;

  2. het weiden van dieren;

  3. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de betreffende gronden;

  4. natuurlijk uiterwaardgebied ter plaatse van de aanduiding “natuurlijk uiterwaardgebied”;

  5. watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging daaronder mede begrepen;

  6. extensief dagrecreatief medegebruik;

  7. met dien verstande dat de gronden tevens bestemd zijn:

  8. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden –

  9. strandrecreatie", voor een nevenactiviteit in de vorm van strandrecreatie.

 

7.1.2 Landschappelijke en natuurwaarden

Tot de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de in lid 7.1.1 bedoelde gronden worden gerekend:

  1. reliëf: geulen, ruggen en huisterpen;

  2. waterhuishouding: een relatief laag grond- en oppervlaktewaterpeil en ter plaatse van de aanduiding “natuurlijk uiterwaardgebied” periodieke overstromingen en plaatselijk waterplassen en moerassen;

  3. watersysteem: wielen, plassen en open water;

  4. grondgebruik: een divers agrarisch gebruik, onder meer als grasland, akkerland, boomgaard en boomkwekerij, waarbij de diverse gebruiksvormen door elkaar heen voorkomen en ter plaatse van de aanduiding “natuurlijk uiterwaardgebied” een gebruik als natuurgebied, waarbij het beheer met name bestaat uit ene extensieve begrazing;

  5. verkaveling: een kleinschalige verkaveling, waarbij zowel regelmatige als onregelmatige en zowel strookvormige als blokvormige percelen voorkomen en die voor een deel het reliëf volgt en ter plaatse van de aanduiding “natuurlijk uiterwaardgebied” het ontbreken van verkaveling;

  6. opgaande beplanting: relatief veel erf-, kavelgrens- en wegbeplantingen, boomgaarden en bosjes, met als meest kenmerkende boomsoorten eiken, essen, iepen, lindes, fruit-, noten- en kastanjebomen en ter plaatse van de aanduiding “natuurlijk uiterwaardgebied”struwelen en bosjes, met als meest kenmerkende boomsoorten wilgen, populieren en meidoorns;

  7. bebouwing: relatief veel bebouwing, waarbij deze zowel kan voorkomen in de vorm van geconcentreerd liggende buurtschappen en lintbebouwing als in de vorm van verspreid liggende bebouwing en ter plaatse van de aanduiding “natuurlijk uiterwaardgebied”het ontbreken van bebouwing;

  8. flora: droge, halfnatuurlijke, kruidenrijke graslanden, akkeronkruiden en opgaande beplanting met bijbehorende onderbegroeiing en ter plaatse van de aanduiding “natuurlijk uiterwaardgebied”zowel droge als natte, halfnatuurlijke, kruidenrijke graslanden, water-, moeras- en rietvegetaties en opgaande beplanting met bijbehorende onderbegroeiing;

  9. fauna: diersoorten die zijn gebonden aan opgaande beplanting (zoals vleermuizen, zang- en roofvogels en kleine zoogdieren, waaronder marterachtigen) en ter plaatse van de aanduiding “natuurlijk uiterwaardgebied” watervogels, waaronder eenden, ganzen en zwanen, moeras- en rietvogels en diverse soorten amfibieën.

 

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - 3, voor zover niet ter plaatse van een bouwvlak, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. molens ten behoeve van de waterhuishouding waarvan de bouwhoogte niet meer bedragen dan 6 m;

  2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming, waarbij de volgende bepalingen in achten dienen te worden genomen:

  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

 

7.3 Afwijken van de bouwregels

 

7.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in lid 7.3.2 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

7.3.2 Stalling van dieren

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1, voor de bouw van kleine bouwwerken voor de stalling van dieren, indien en voor zover:

  1. het gebouw noodzakelijk is voor de stalling van dieren en niet of niet doelmatig op een erf kan worden opgericht;

  2. de oppervlakte van het perceel waarop het gebouw wordt opgericht meer bedraagt dan 1 ha;

  3. de afstand tot een nabijgelegen woning niet meer bedraagt dan 100 m;

  4. de oppervlakte van het bouwwerk niet meer bedraagt dan 25 m2;

  5. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m;

  6. de goothoogte niet meer bedraagt dan 2,5 m.

 

 

7.4 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming Agrarisch met waarden - 3 wordt in ieder geval begrepen:

  1. een gebruik als volkstuin;

  2. een gebruik voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van teelt op trayvelden of op stellingen en/of containerteelt op lavas of beton, voor zover de oppervlakte daarvan meer bedraagt dan 1 ha en voor zover niet direct grenzend aan een bouwvlak;

  3. een gebruik voor de verwerking van agrarische producten en productiegebonden detailhandel, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 100 m2;

  4. de opslag van mest buiten een bouwvlak;

  5. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en buiten een bouwvlak, voor zover de oppervlakte van de opslag meer bedraagt dan 200 m2 per perceel en/of de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 2,5 m;

  6. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en binnen een bouwvlak, voor zover de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 4 m;

  7. permanente bewoning in relatie tot de huisvesting van seizoenarbeiders.

 

 

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijn-de, of van werkzaamheden

 

7.5.1 Algemeen

Het is verboden binnen de bestemming Agrarisch met waarden - 3, voor zover dit niet betreft een bouwvlak, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  1. werken en werkzaamheden die direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van baggerspecie, grond, puin of afvalmaterialen, voor zover deze van elders zijn aangevoerd;

  2. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, geen productiebos, productieboomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel zijnde, voor zover dit niet betreft de verzorging van de aanwezige houtopstanden;

  3. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;

  4. het graven, verbreden, verdiepen of dempen van waterpartijen en watergangen of het aanbrengen van drainagevoorzieningen;

  5. en tevens ter plaatse van de aanduiding “natuurlijk uiterwaardgebied” het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.

 

7.5.2 Geen omgevingsvergunning vereist

Het in lid 7.5.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  1. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;

  2. werken en werkzaamheden, voor over daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend ingevolge de Ontgrondingenwet;

  3. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;

  4. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;

  5. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door het bevoegd gezag is medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.

 

7.5.3 Verlenen omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 7.5.1, kan alleen worden verleend indien uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.