direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Haven
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1930.BPDELDEHAVEN-4001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het Masterplan Dijkzone (oktober 2005) voorziet in de transformatie van langs de Oude Maas gelegen verouderde bedrijventerreinen in een aantrekkelijk woongebied met ca. 2700 woningen en bijbehorende voorzieningen. Het plangebied, inmiddels is de naam gewijzigd in 'De Elementen', bevat vier deelprojecten: De Dijk, Het Land, Het Park en De Haven.

Een belangrijke doelstelling van het woonbeleid in de kern Spijkenisse is het compleet maken van de stad door het toevoegen van kansrijke ontbrekende woonmilieus. Het streven is om Spijkenisse te completeren tot een stad, die als centrum voor het eiland Voorne-Putten kan functioneren. Het compleet maken van de stad gebeurt ondermeer door in het centrum een theater met twee zalen, een nieuwe bibliotheek, winkels en woningen te bouwen.

Het Park is inmiddels gerealiseerd op basis van een destijds doorlopen artikel 19 WRO-procedure. De Dijk en Het Land zijn in ontwikkeling.
Het bestemmingsplan 'De Dijk en Het Land' is op 3 oktober 2012 vastgesteld.

Het nog resterende deelproject De Haven is het laatste plandeel van het plan De Elementen en nu aan de orde. Ter plaatse van de grotendeels voormalige bedrijventerreinen zal een transformatie plaatsvinden naar maximaal 700 woningen, alsmede enige oppervlakte ten behoeve van dienstverlening, horeca, kantoren, maatschappelijke functies en recreatieve-, culturele- en groenvoorzieningen.

Op 8 juli 2014 heeft de gemeenteraad het 'Masterplan Spijkenisse Haven' vastgesteld. Dat Masterplan is gebruikt bij de opstelling van het bestemmingsplan 'De Haven'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPDELDEHAVEN-4001_0001.png"

kaartje ligging plangebied

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied 'De Haven' ligt aan de oostzijde van het centrum van de kern Spijkenisse en wordt globaal als volgt begrensd:

  • in het noord-westen: de Veerweg
  • in het noord-oosten: plangrens bestemmingsplan 'De Dijk en Het Land'
  • in het zuid-oosten: de Elementenweg
  • in het zuid-westen: de Schenkelweg

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

In het plangebied zijn twee bestemmingsplannen en een beheersverordening van kracht:

  Naam   Vaststelling raad   Goedkeuring GS  
1.   bp Haven en Industrieplan   25-05-1967   17-01-1968  
2.   bp Haven en Industrieplan, 2e herziening   04-12-1985   30-07-1986  
3.   beheersverordening Haven Noord   24-04-2013   -  

In het algemeen zijn deze bestemmingsplannen gericht op bedrijfsbestemmingen (industrie, opslagterrein, los- en laadwal). Voorts komen bestemmingen als 'groenvoorzieningen', 'verkeersdoeleinden', 'waterstaatsdoeleinden' en 'doeleinden van openbaar nut' voor.
De beheersverordening heeft betrekking op het plangedeelte tussen de Veerweg en de haven. Uitgangspunt is de bestaande situatie en dat is vooral 'groen' en 'verkeer'.

Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling van het plangebied tot woongebied niet past in de geldende bestemmingsplannen en beheersverordening.

1.4 Bestaande situatie

Passend binnen de bestemmingen van het vigerende bestemmingsplan is het gebied in gebruik geweest als bedrijventerrein. Alle gronden zijn inmiddels in bezit van de gemeente en behoudens de stadswerf Reinis zijn alle bedrijven verplaatst/gestopt. Reinis huurt van de gemeente en voor hen komt een locatie buiten het plangebied beschikbaar.

1.5 Planvorm

In het bestemmingsplan 'De Haven' gaat het om de bouw van maximaal 700 woningen en bijbehorende voorzieningen, zoals wegen, water en groen. Daarnaast is het gewenst mogelijkheden voor het vestigen van enkele andere functies dan wonen te bieden.
De realiseringstermijn strekt zich uit over verschillende jaren en het plan dient de mogelijkheid te hebben te kunnen inspelen op ontwikkelingen, zoals het daadwerkelijke moment van vertrek van de nu nog gevestigde bedrijven.
Om die redenen is gekozen voor een globale opzet met de bestemmingen 'Woongebied' en 'Woongebied - Uit te werken'. Binnen die bestemmingsomschrijvingen zijn verschillende ontwikkelingen mogelijk, uiteraard met de nadruk op het wonen.
In het hoofdstuk over de juridische planbeschrijving zal hierop nader worden ingegaan.

1.6 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 worden enkele algemene, in ieder bestemmingsplan voorkomende, onderdelen beschreven. Hoofdstuk 2 beschrijft eerst de bestaande situatie in het plangebied en daarna de uitgangspunten, waaronder het op 8 juli 2014 vastgestelde Masterplan Spijkenisse Haven. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 het beleidskader aan de orde. De verantwoording op verschillende beleidsterreinen is verwoord in hoofdstuk 4. Achtereenvolgens wordt aandacht besteed aan archeologie en cultuurhistorie, bedrijven en milieuzonering, bodemkwaliteit, duurzame (energie)voorzieningen, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, natuur en landschap, verkeer en vervoer, water, M.e.r. - beoordeling. De juridische planbeschrijving is opgenomen in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en komen eveneens de resultaten van het overleg aan de orde.

 

Hoofdstuk 2 Beschrijving plan

2.1 Bestaande situatie

2.1.1 Ruimtelijke hoofdstructuur

Het plangebied is een onderdeel van het project De Elementen. Dit plangebied ligt aan de oostzijde van het centrum van Spijkenisse, aan de voet van de Spijkenisserbrug.
De Elementen wordt in het noordoosten begrensd door de Oude Maas; in het noordwesten ligt de haven van Spijkenisse.
In het oosten grenst het projectgebied aan het woonwagencentrum Groenoord.
Aan de zuidwestzijde van het project De Elementen is de Schenkelweg structuurbepalend. De verkeersverbindingen tussen de Schenkelweg en de dijk (Oude Maas), de Elementenweg en de Groenoordweg, maken onderdeel uit van het projectgebied. Zij vormen de ontsluitingswegen voor het totale project De Elementen. Op de dijk zijn deze wegen met elkaar verbonden door de Hongerlandsedijk.
De primaire waterkering langs de Oude Maas, De Dijkzone, is bepalend voor het gebied De Elementen: een dijklichaam van een kilometer lengte, dat 5.50 tot 8.50 m boven NAP ligt en zich qua maat en schaal kan meten met de Spijkenisserbrug. Het vormt één van de hoofdstructuren voor het plangebied De Elementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPDELDEHAVEN-4001_0002.png"

2.1.2 Deelplan De Haven
2.1.2.1 Bebouwingsstructuur

De haven van Spijkenisse vormt een belangrijk onderdeel in het groter geheel, mede doordat de haven aan de andere zijde van de Schenkelweg, doorloopt tot in de huidige binnenstad en daarmee derhalve een verbinding maakt. Direct aan de haven liggen de bedrijventerreinen Haven-Noord en Haven-Zuid op 3.50 meter boven NAP, ter plaatse van de sluis komen deze twee elementen samen.

Grote delen van het gebied zijn tot voor kort in gebruik geweest als bedrijventerrein; momenteel zijn nog enkele bedrijven aanwezig, doch deze zullen voor de start van de werkzaamheden in het betreffende gebiedsdeel zijn verplaatst.

2.1.2.2 Molenbiotoop

Plangebied De Haven ligt binnen een afstand van 400 meter van de molen Nooit Gedacht, gelegen aan Noordeinde 97/99 en daarmee binnen de molenbiotoop. Om de ontwikkeling van het Centrumplan en het project De Elementen mogelijk te maken heeft de gemeente de molen 7 meter omhoog gebracht.

2.1.2.3 Huidige situatie

In het plangebied is op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan alleen de stadswerf Reinis nog aanwezig. De stadswerf zal worden verplaatst naar een locatie buiten het plangebied.

2.2 Uitgangspunten voor het plan

2.2.1 Algemeen

Het plangebied is onderdeel van het project De Elementen.
Het beleid om het gebied De Elementen te bebouwen vloeit voort uit het Stadsplan Spijkenisse, dat in 1998 is vastgesteld. Dit beleid is nader uitgewerkt in het Centrumplan en de beleidsvisie Wonen (beiden uit 1999).

Kern van deze plannen is om kaders te scheppen om het vrij eentonige woonmilieu, dat is ontstaan in de periode dat de gemeente vooral functioneerde als groeikern, te verbeteren. Kernbegrippen daarbij zijn: het aanbrengen van meer samenhang en identiteit in de stad met daarbij een cruciale rol voor het centrum van de stad, het benutten van nieuwe kansen en het versterken van de kwaliteit.

Om aan deze doelstellingen tegemoet te komen, is een zekere bouwplancapaciteit nodig. Deze is te vinden in verouderde bedrijventerreinen tussen de Oude Maas en het huidige centrum. Deze locaties lenen zich voor centrumstedelijk wonen, waardoor intensief ruimtegebruik en functiemenging gegarandeerd zijn.

De zone langs de Oude Maas is een voortreffelijke locatie om te wonen. Weids uitzicht over het water, centrumvoorzieningen op loopafstand en een metrohalte in de nabijheid. Het biedt Spijkenisse een unieke kans om zich te manifesteren als stad aan de rivier.

De locatie waar het plan De Elementen wordt gerealiseerd leent zich voor een woonmilieu dat afwijkt van de tot nu toe in de stad gebouwde woongebieden. Door de ligging nabij het centrum en aan het water ligt het voor de hand om geconcentreerd en in de hoogte te bouwen.

Door de relatie met het water kan Spijkenisse zich ontwikkelen als stad aan de Oude Maas.

2.2.2 Masterplan Spijkenisse Haven

Op 8 juli 2014 stelde de gemeenteraad het Masterplan Spijkenisse Haven vast. In dat Masterplan zijn de uitgangspunt voor het plangebied De Haven beschreven. Onderstaand volgen enkele van de van belang zijnde passages.

Algemeen
De Haven is het laatste deelproject van De Elementen en biedt mogelijkheden voor een woonmilieu dat Spijkenisse nog niet kent. Naast maritiem woongenot, kan het gebied transformeren tot een florerende plek voor dienstverlening, creatieve industrie, horeca, kantoren, maatschappelijke functies, groenvoorziening en recreatieve en culturele acitiveiten.

Met de ontwikkeling van de wijk De Elementen is de cirkel, voor “New Town” Spijkenisse met circa 75.000 inwoners, rond. Nieuwe uitdagingen op het gebied van leefbaarheid, aantrekkelijkheid en onderhoud, zijn onderdeel van de aanpak van de wijk. En ook integraal beheer, integrale handhaving, wijkontwikkeling, sociale cohesie en kwalitatief hoogwaardige voorzieningen spelen hierin een belangrijke rol.

Spijkenisse is vol in ontwikkeling en wil graag een ´complete stad´ zijn met diverse aantrekkelijke woonmilieus. Huidige bewoners moeten daarom kunnen 'doorgroeien' en nieuwe doelgroepen moeten zich tot de stad aangetrokken gaan voelen. De vraag naar kwalitatieve woningen en een bijzonder woonklimaat neemt toe. Alle nieuwbouw in Spijkenisse speelt in op deze trend. De Haven biedt kansen om daar nog een schep bovenop te doen en een aanvullend - én onderscheidend - woningmarktsegment te realiseren.

De ambitie: van ´huiskamer´ naar ´thuishaven´
Spijkenissers weten het al lang: de stad is aantrekkelijk om te wonen en te leven. Alle faciliteiten zijn binnen handbereik. Er is volop werkgelegenheid. Het verenigingsleven bruist.
Met de herstructurering van het centrum is de focus en ambitie van Spijkenisse jarenlang naar binnen gericht geweest. Het centrum moest (weer) voelen als 'huiskamer van de stad'. En het mag gezegd: Spijkenissers herontdekken het stadshart.
Maar niet alleen het centrumbezoek van eigen inwoners neemt toe. “Binnen beginnen is buiten winnen,” moet het stadsbestuur gedacht hebben. Het intern gerichte verhaal klinkt steeds verder door buiten de stadsmuren. Van heinde en verre bezoeken mensen Spijkenisse-Centrum en zijn ze aangenaam verrast: “Als ik dat eerder had geweten…”
Om het vizier naar buiten verder te onderstrepen toont de stad een staaltje toonaangevende architectuur. En onderschat het niet, Spijkenisse staat écht op de kaart. Meer dan ooit is nu het moment om de interne ambitie van 'huiskamer' te verschuiven naar de externe ambitie van 'thuishaven'.

Thuishaven
Overal ter wereld herbergen 'thuishavens' drie kernwaarden. Een thuishaven is een ankerplaats voor:

  • 1. Een warm welkom voor bewoners en bezoekers (wonen en leisure)
  • 2. Een bron en entree van een stad (om weer haar rol in de geschiedenis en/ of de toekomst te benadrukken)
  • 3. Het middelpunt van een economisch cluster

Gezien de mogelijke positie van Spijkenisse heeft De Haven alles in zich om niet één, maar alle drie de kernwaarden in haar programmering op te nemen. Het gebied biedt de stad een uniek en onderscheidend vestigingsmilieu voor bewoners, bedrijven en ondernemers. De Haven herbergt het oerverhaal over Spijkenisse. Tegelijkertijd claimt de stad met het gebied een sterke positie in de regio, wat z'n uitwerking heeft op wonen, bezoek en vrije tijd.

De thuishaven geeft richting aan het programma
De drie waarden bieden een functionele mix die veel synergie oplevert, maar laten ook de verhouding zien tussen kleinschalige, middelgrote en grootschalige programmaonderdelen. Voor de uitstraling van het hele gebied is het van belang om zorgvuldig te kijken naar die verhouding van maat en schaal. Zo wordt voorkomen dat de komst van een te groot havenbedrijf de ontwikkeling van de andere kernwaarden frustreert.

Positionering Spijkenisse-Haven
In de steeds sterker wordende regio en de behoefte aan een stevigere economische positie in de regio maakt de gemeente met de ontwikkeling en positionering van 'De Haven als thuishaven' een statement naar de buitenwacht.

De Haven ligt tegen het centrum aan. Daarmee is het havenkwartier in potentie al de thuishaven van Spijkenisse. Het gebied moet alleen ook zichtbaar die betekenis krijgen. Juíst vanwege de fysieke ruimte en de kernwaarden van deze plek in relatie met de stad, biedt De Haven kansen om de ambitie en positionering van Spijkenisse op alle fronten zichtbaar te maken.

Doorkijk 2020 schetst Spijkenisse als een thuishaven voor een wereldhaven. Een propositie die niet alleen geografisch, maar ook in het DNA van de stad en de bewoners schuilt. Om stakeholders en marktpartijen te interesseren voor zakendoen in en met Spijkenisse kiest de stad voor een netwerkbenadering: stimulerend en faciliterend aan het Haven Industrieel Complex (Tweede Maasvlakte en de mainport Rotterdam).

Ontwikkelstrategie en flexibiliteit
Plangebied en omgeving
De strategie van het stedenbouwkundig plan is om het water centraal te stellen met aan de ene zijde aansluiting op het karakteristieke 'oude Dorp' en aan de andere zijde verbinding met het stedelijke centrum. Het is dé kans om de stad echt af te maken en een eigen identiteit (terug) te geven. Dankzij kwaliteiten van de haven en de Oude Maas kan het gebied verder ontwikkelen binnen de nautische thematiek.

Fasering
Het plan is geen strak keurslijf, maar een flexibel plan dat langzaam en snel kan groeien, met meer of minder programma. Het plan is in fases uit te voeren en op te leveren, aan beide zijden van het water. Op die manier blijft het gebied altijd een aantrekkelijk havenbeeld opleveren. Door tijdelijke functies aan gebieden te koppelen in samenwerking met gebruikers - place making - blijft de bedrijvigheid en daarmee toegevoegde waarde van toekomstige plekken intact.

Promotie en marketing
De belevingswaarde van water is enorm. De haven kan in zijn huidige vorm functioneel gemaakt worden voor pleziervaart en andere schepen. Daarnaast biedt het water mogelijkheden om 'op' of 'aan' te wonen. Het gebied biedt aantrekkelijke woon-werkruimten en mogelijkheden voor creatieve beroepen en (nautische) ambachten. En ook voor winkels, kantoren en horeca is er ruimte. Naast functionele eigenschappen, herbergt water ook allerlei emotionele aspecten. Het plan brengt een unieke sfeer in de stad die er nog niet is. Ideaal voor doorstroming van huidige Spijkenissers, maar ook voor een aan te trekken nieuwe groep (internationale ) bewoners en bezoekers. De Haven heeft een aanzuigende werking vanaf de Groene Kruisweg en vormt een entree voor Spijkenisse. Het gebied wordt goed bereikbaar voor auto's, fietsers en wandelaars. Kortom, een verblijfsplek van hoog niveau, voor iedereen.

Planopzet
Strategie
Dit masterplan staat voor de mentaliteit waarmee Spijkenisse de uitdagingen die er zijn voor De Haven aangaat. Het plan is flexibel en opgebouwd uit een aantal stappen. De eerste vier stappen zijn strategisch. De laatste vier stappen zijn sterk bepalend voor de identiteit en woonkwaliteit.

Stap 1. Veerkade: karaktervolle kade
De belangrijkste strategische ingreep voor de planontwikkeling van De Haven is het maken van een nieuwe strook bebouwing aan de Veerweg. De strook moet de kleinschalige lintbebouwing van het oorspronkelijk (lint)dorp van Spijkenisse doortrekken. De karaktervolle woningen en panden vormen daarbij meteen een afscherming van de bestaande bedrijventerreinen van het gebied Haven-Noord. Door het gelijktijdig te ontwikkelen met Haven-Zuid ontstaat in elke fase een aantrekkelijk en ´af´ woonmilieu. De strook zorgt bovendien voor nieuw bouwvolume in het plan.

Stap 2. Havenkommen: volop aan het water!
Om aan de benodigde grond te komen voor het aanleggen van de nieuwe Veerkade, wordt er een aantal havenkommen gegraven. Woningen rondom deze havenkommen én een aantrekkelijk ´waterprogramma´ vormen de basis voor de woonkwaliteit. Door de uitgerekte en verlengde kades worden zoveel mogelijk woningen op de zon en het water georïenteerd.

Stap 3. Stedelijk weefsel: verrassen en ontdekken
Een parallelle verbinding tussen de haven, de Elementenweg en een aantal tussenstraten zorgt voor een fijnmazig stedelijk weefsel. De parallelle route en de tussenstraten hebben een meanderende structuur. Door bewust niét te kiezen voor kaarsrechte straten, ontstaat er een structuur waarin het plan niet in één keer is te overzien. Subtiele knikken zorgen ervoor dat er intieme plekken ontstaan, die worden afgewisseld met weidse ruimten. Dit maakt het plan veel spannender. Het stedelijk weefsel is geïnspireerd op de Townscape-benadering van de Engelse architect Gordon Cullen. Juist door min of meer gevarieerd met gebouwen, straten en ruimtes om te gaan ontstaat er een visuele ervaring die de bezoeker nieuwsgierig maakt.

Stap 4. Raamwerk en bouwvelden: orde in de chaos
De fijnmazigheid zorgt voor een maximale beleving voor de gebruiker, maar is opgebouwd uit een rationeel gridsysteem. De Veerkade, de havenkommen, de parallelle route en de tussenstraten vormen het openbare raamwerk. Daarbinnen ligt het speelveld; de bouwvelden. Zowel het raamwerk als de bouwvelden zijn flexibel in te richten, zodat er tijdens het ontwikkelproces bijgestuurd kan worden. Met de spelregels voor het raamwerk en de bouwvelden zijn de basiskwaliteiten vastgelegd.

Stap 5. Netwerk van éénrichtingsverkeer: lekker duidelijk!
Vanaf de Elementenweg ontsluit een aantal éénrichtingsverkeerlussen alle bouwvelden. Vanuit deze lussen zijn de parkeerstroken binnenin de bouwvelden bereikbaar. Het autoverkeer is minimaal dominant.

Stap 6. Autovrij havengebied: leefbaar en veilig
De Haven wordt het domein van fietsers en wandelaars. Langs de gehele waterlijn is geen autoverkeer. Dit betekent dat de parallelle route deels toegankelijk is voor auto´s en deels niet. De kades zijn uiteraard wel toegankelijk voor verhuiswagens en hulpdiensten.

Stap 7. Verschillende sferen: drie keer is scheepsrecht
Het hele gebied bestaat uit drie zones:

  • De Veerweg; een mix van wonen, werken en creativiteit
  • De kadeblokken; wonen, winkelen en horeca
  • De dijkblokken; sfeervolle straatjes en steegjes

Het verschil in sfeer komt voort uit de bebouwingstypologie, de bouwhoogte, de architectonische vormgeving en de inrichting van de openbare ruimte.

Stap 8. Waterprogramma
De kades en havenkommen vormen het hart van de woonwijk. Ook krijgen de havenkommen elk een eigen sfeer door het toepassen van verschillende typen kades en het maken van aanlegplekken voor verschillende boottypen. Het toevoegen van een aantrekkelijk waterprogramma (zoals bijvoorbeeld passanten- en historische schepen) verlevendigt de buurt en zorgt dat de buurt zich onderscheidt van de rest van De Elementen en Spijkenisse.


Verkeer en parkeren
Externe ontsluiting

  • Plangebied in relatie tot hoofdverkeerstructuur Spijkenisse
    Momenteel is de Groene Kruisweg de belangrijkste toevoerweg van Spijkenisse. In de toekomst verschuift deze 'functie' naar het noordwesten door de Hartelcorridor (de Hartelbrug en de N218).
  • Kruising Groene Kruisweg/ Schenkelweg
    Ondanks de Hartelcorridor blijft de kruising Groene Kruisweg/ Schenkelweg in de toekomst sterk belast. De prognoses zijn 12.000 voertuigen per etmaal. Bij een toename van de intensiteit is de capaciteit van de huidige kruising onvoldoende. Het kruispunt wordt dan aangepast in de vorm van een verkeersplein zoals het Baljuwplein. In de laatst genoemde variant kan het huidige bedrijventerrein van Haven-Noord een eigen afslag krijgen.

Interne verkeersstructuur

  • Algemeen
    Haven-Zuid en Haven-Noord voorzien beiden in hun eigen verkeersafwikkeling. Er komt geen autoverbinding tussen beide plandelen. De maximaal toegestane snelheid is 30 kilometer per uur. Verder wordt het gebied ingericht volgens het principe 'shared space'. Belangrijke kenmerken van 'shared space' zijn een overzichtelijk openbare ruimte met een geringe aanwezigheid van verkeersborden en verkeerslichten.
  • Autovrije gebieden
    De openbare ruimte rondom het water en de havenkommen zijn autovrije gebieden. Hierdoor ontstaat een maximale verblijfskwaliteit. De kades worden fysiek afgeschermd (door paaltjes), maar zijn wel toegankelijk voor ambulante diensten en verhuiswagens.
  • Haven-Zuid
    De bouwblokken in Haven-Zuid ontsluiten vanaf de Elementenweg. Om het aantal aansluitingen op de Elementenweg en het aantal verkeersbewegingen in het plangebied te minimaliseren, wordt éénrichtingsverkeer ingesteld. Vanuit de drie 'lussen' zijn alle bouwblokken toegankelijk.
  • Haven-Noord
    Het noordelijk plandeel ontsluit - ook in de toekomst – via de doorgang Schenkelweg/ Veerweg. De mogelijkheid om het gebied te verlaten via de ir. Herman de Grootweg blijft bestaan. Bij een eventuele aanpassing van de kruising Groene Kruisweg/ Schenkelweg moet onderzocht worden of een aparte ontsluiting via een verkeersplein of rotonde mogelijk is. Bij het huidige gebruik van Haven-Noord blijft de bestaande verkeersstructuur intact. Bij een nieuwe programmatische invulling bestaat de mogelijkheid om een ventweg aan te leggen langs de Schenkelweg en een aantal aantal (service-)straten te maken tussen de Veerweg en de ir. Herman de Grootweg.

Parkeren

  • Haven-Zuid
    In Haven-Zuid parkeren bewoners binnen de bouwblokken. Als er door het woonprogramma een tekort is aan parkeerplaatsen in het bouwblok, wordt een deel van het bewonersparkeren in de openbare ruimte opgelost. De interne parkeerplaatsen zijn toegankelijk via een entree aan de éénrichtingverkeerslussen. Uitgangspunt is dat er geen volledig verdiepte parkeergarages onder het huidige maaiveldniveau worden aangelegd. Delen van de parkeerplaatsen worden gebouwd uitgevoerd (onder appartementen).
    Bezoekers van Haven-Zuid parkeren in de openbare ruimte. Langs de éénrichtingsverkeerlussen liggen aan één zijde langsparkeerplaatsen. Aan het einde van de lus is telkens een strook haaksparkeren opgenomen. Bezoekers kunnen zo eenvoudig een rondje rijden en op zoek naar een parkeerplek. Mocht er in de straten geen plaats zijn, dan is er een overcapaciteit in de strook haaksparkeren.
  • Haven-Noord
    In Haven-Noord parkeren zowel bewoners als bezoekers op straat. De zuidzijde van de Veerweg wordt ingericht met een strook haaksparkeren, onderbroken door groen en bomen.
  • Parkeernormen
    Gehanteerde parkeernormen op basis van ASVV 2012
    Bewonersparkeren: 1,4 pp/won
    Bezoekersparkeren: 0,3 pp/won
    Commerciële ruimten: 0,5 pp per 100 m2 bvo
  • Flexibiliteit
    De openbare ruimte is zo vormgegeven dat er flexibiliteit is voor het toevoegen van extra parkeerplaatsen bij een dichter woningbouwprogramma.

Langzaamverkeer

  • Verknoping met omliggend fietsnetwerk
    Momenteel is het plangebied een ontbrekende schakel in de doorgaande fietsstructuur. Vooral langs de Nieuwe Hongerlandsedijk vormt de havenkom een barrière. Een langzaamverkeersbrug op de bestaande sluis, waaraan de Stadsregio Rotterdam een financiële bijdrage heeft geleverd, maakt het 'rondje Voorne Putten' compleet. Het traject sluit aan op zowel de route over de Spijkernisserbrug als op de route onder de brug via de oude tramdijk. Het fietspad aan de oostzijde van de Schenkelweg wordt doorgetrokken en sluit aan op het fietspad langs de Groene Kruisweg.
  • Interne routes
    De opzet voor autoverkeer grofmazig. De interne structuur voor fietsers en voetgangers is juist fijnmazig. In het plan ligt een viertal oost-westverbindingen. De verbindingen langs het water zijn hierbij de belangrijkste. Aan de noordzijde van het water ligt een autovrije- en fietsvrije kade. Aan de zuidzijde ligt een langzaamverkeerroute tussen het water en de Elementenweg. Deze verbindt de dijk via een meanderende structuur met de oversteekplaats van de Schenkelweg. Een langzaamverkeerbrug verbindt Haven-Zuid en Haven-Noord en zorgt ervoor dat bewoners en bezoekers in het gebied verschillende 'rondjes haven' kunnen lopen.

Bijzondere plekken
Havenkompark
In eerdere ontwerpvarianten was het Havenkompark een derde havenkom. Uteindelijk is ervoor gekozen om deze havenkom niet af te graven. Dit voegt een bijzondere ruimtelijke kwaliteit toe, die betekenis heeft voor de hele wijk. Het park biedt ruimte voor kinderen om te spelen en functioneert als ontmoetingsplaats voor jong en oud. In verband met veiligheid (van kinderen) wordt er nadrukkelijk rekening gehouden met de inrichting van het park en de taluds.

Hoeken van kadeblokken
De westelijke hoeken van de kadeblokken zijn bijzondere plekken. De ligging, de aanlanding van de brug(-gen) en de bezonning bieden kansen voor een publieksfunctie in de gebouwen en voor de vormgeving in de openbare ruimte. De kades verbreden zich hier zodat er ruimte is voor terrassen aan het water.

Pleintje aan Veerkade
De strook bebouwing aan de Veerkade is flexibel in te vullen. Om ook aan de noordzijde van De Haven een bijzondere plek te maken, wordt er in de nabijheid van de nieuwe aanlegplekken van rederij Fortuna een pleintje aangelegd. Dit plein heeft een relatie met een mogelijke publieksfunctie op het VeGe terrein.

Hongerlandsedijk
De Hongerlandsedijk wordt niet bebouwd. Het blijft een langegrekt groen parkelement. De hoge ligging geeft de dijk bovendien een bijzondere positie. Naast het fiets- en wandelpad wordt de dijk ingericht met verschillende elementen die uitnodigen tot een verblijf. Aan beide zijden van de dijk is iets te beleven.

Einde Veerweg/ tramdijk
De Veerweg mondt uit in het buitendijkse gebied, dat niet tot het plangebied behoort. In dit gebied mag niet gebouwd worden vanwege het 'stroomvoerend regime'. Wel is het gebied geschikt om in de toekomst te transformeren tot ontmoetingsplek met een bijzondere functie, bijvoorbeeld een stadsstrand.

Verblijven en spelen
De Haven is voor jong en oud. Bewoners van verschillende leeftijden en met diverse levensstijlen vinden er hun plek. Voor kinderen zijn er formele en informele speelplekken. De formele speelplekken liggen onder andere in het Havenkompark en in het Elementenpark aan de andere zijde van Elementenweg. De parkeerstroken in de binnenterreinen en de autovrije kades lenen zich prima voor informeel spelen. De kinderen maken op hun eigen manier gebruik van deze informele speelplekken. Veiligheid staat bovenaan: op de kades wordt goed rekening gehouden met de grote waterniveauverschillen.

De allerkleinsten, van 0 tot 6 jaar, spelen in de voor- of achtertuin, op de parkeerstroken en soms op straat. Ze spelen in ieder geval op een plek waar de ouders hen goed in de gaten kunnen houden. Het speelgebied van de kinderen tussen 6 en 12 jaar is al wat groter. Ze gebruiken bijvoorbeeld het Havenkompark, het Elementenpark of de Hongerlandsedijk als speelgebied. Ouders weten dat hun kinderen dan in de haven of de nabijheid ervan spelen. De jongeren tussen 12 en 18 jaar bewegen zich meer door de wijk en zijn op zoek naar plekken aan de rand van de wijk en ook in het centrum van Spijkenisse. Bij de inrichting van deze bijzondere plekken wordt ook aan de volwassenen gedacht. Want als ouders ergens graag vertoeven (en het is veilig), gaan de kinderen vanzelf mee.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPDELDEHAVEN-4001_0003.png"

Bouwvelden
Bouwvelden en flexibiliteit
Het ontwikkelplan is opgebouwd uit drie typen bouwvelden, die zijn gerelateerd aan drie zones:

  • a. De dijkblokken, die liggen tussen de Elementenweg en de nieuwe parallelle langzaamverkeerroute
  • b. De kadeblokken, die direct aan de havenkommen liggen in het hart van het plangebied
  • c. De nieuw opgeworpen strook aan de Veerweg

Elk van deze bouwvelden heeft een generiek stramien, waarbinnen verschillende bouwprogramma's passen. Op die manier is er gedurende het ontwikkelproces voldoende flexibiliteit om te schuiven met het programma zonder dat dit ten koste gaat van de ruimtelijke kwaliteit. De flexibiliteit wordt gedefinieërd door middel van onderstaande parameters. Gezamenlijk vormen dit de bouwstenen, waarmee de bouwvelden worden ingevuld met verschillende bandbreedtes.

Parameters
Stramienen
De dimensionering van drie bouwvelden is gerelateerd aan de diepte van de bebouwing en de parkeeroplossing. Samen met de hoeken vormen ze de stramienen van de bouwvelden.

  • a. De dijkblokken zijn 64 meter breed. De lengte varieert.
  • b. De kadeblokken zijn 78 meter meter breed. Binnen de kadeblokken bestaat de meeste flexibiliteit. Binnen deze blokken zal ook in hogere dichtheden worden gebouwd, waardoor er mininmaal twee stroken parkeren in het binnengebied mogelijk moeten zijn.
  • c. De Veerweg is een relatief smalle strook bebouwing van 32 meter. De Veerweg is te smal is voor een dubbele verkaveling en te breed voor een enkele verkaveling.

Parkeren
Er zijn vier typen parkeeroplossingen voor het bewonersparkeren. Het bezoekersparkeren is altijd op maaiveldniveau.

Op maaiveld

  • Alleen van toepassing op de Veerweg
  • Het bouwblok is daar te smal om structureel in te parkeren
  • Incidenteel parkeren in het blok van de Veerweg kan wel voorkomen

In het binnenterrein

  • Dijk- en kadeblokken zijn breed genoeg voor enkele of dubbele parkeerstroken van 16 of 32 meter
  • Parkeerstroken liggen altijd in het hart van het bouwblok
  • Parkeerstroken zijn aan alle kanten omgeven door bebouwing; vanaf de straat uit het zicht
  • Mogelijkheid om de stroken in delen of als geheel uit te geven

Onder de bebouwing

  • Voor meer stedelijke of dichtere invullingen van de bouwvelden
  • Direct tegen de rooilijn of door een strook bebouwing te laten tussen het parkeren en de rooilijn (afhankelijk van de doorsnede van de bebouwing)
  • De kachtige buitenruimten
  • Private of collectieve binnentuin

Op het gehele bouwveld

  • Totale bouwveld benutten voor parkeren
  • Erg stedelijk en stenig beeld


Typologieën

In het ontwikkelplan wordt onderscheid gemaakt tussen een zestal woontypologieën. Natuurlijk is het mogelijk om hier meedere typen of varianten van de hoofdtypologieën aan toe te voegen, mits ze passen in het wenselijke stedenbouwkundige beeld.

  • Twee-onder-een-kapwoningen
    Twee-onder-een-kapwoningen komen niet veel voor; mogelijk alleen in de 'intieme' gedeeltes van de nieuwe langzaamverkeerroute en als overgang tussen Het Land en De Haven.

  • Rijtjeswoningen
    Korte en langere rijtjes zie je hoofdzakelijk in de dijkblokken. Bij de langere rijtjeswoningen is het van belang om te zorgen voor voldoende variatie en afwisseling door verspringingen in rooilijnen en hoogteaccenten.

  • Stadswoningen
    De kadeblokken worden voornamelijk met stadswoningen ingevuld. Dit grondgebonden type zorgt voor voldoende stedenbouwkundige wandwerking langs de kades. De langere rijen stadswoningen worden gedifferentieërd.
  • Appartementen
    De appartementen worden ingevuld in de vorm van portiek-etage appartementen, die de hoeken van de bouwvelden vullen. Aan deze hoekappartementen kunnen langs de korte en lange zijden appartementen met galerijontsluiting worden toegevoegd. Er kan ook worden gekozen voor een reeks van geschakelde (portiek-etage) appartementengebouwen.
  • Woon-werkwoningen
    De strook bebouwing langs de Veerweg is opgebouwd uit een reeks van woon-werkwoningen, die de gehele diepte van het bouwveld beslaan.
  • Werkgebouwen
    Langs de Schenkelweg ligt het voor de hand om geen woonmilieu te maken. Hier liggen mogelijkheden voor werkgebouwen.

Dijkblokken
Inzetstukken
De dijkblokken vormen de overgang van Het Land naar De Haven. De bebouwingsstrook langs de Elementenweg kan worden ingevuld met twee-onder-een-kapwoningen of met rijtjeswoningen. De open hoeken van de bouwvelden vragen extra aandacht. Uitbouwen of woon-werkwoningen zijn hier een optie. In de tussenstraten worden rijtjeswoningen gesitueerd. Langere rijen worden opgeknipt of krijgen een verspringing in de rooilijn. De kopse kanten van de dijkblokken die aan de havenbekkens liggen moeten een stedelijk uiterlijk met bijbehorende bebouwingshoogte krijgen. Deze plekken worden ingevuld met stadswoningen of appartementen.

Bandbreedte
De minimale invulling van dit bouwveld bevat twee-onder-een-kapwoningen en stadswoningen aan de havenkom.
De maximale invulling wordt uitgevoerd met rijtjeswoningen en appartementen aan de havenkom.

Kadeblokken
Inzetstukken
De inzetstukken voor de kadeblokken zijn omvangrijker. De blokken zijn breder en daarmee ook flexibeler. De kadeblokken nemen een prominente plaats in en zijn gezichtsbepalend. Gezien de grote hoeveelheid openbare ruimte rondom de blokken (in de vorm van de havenkommen) is het van belang dat de blokken een stevige massa hebben.
De hoeken worden voorzien van appartementen van 5 of 6 lagen. De kopse kanten kunnen worden ingevuld met appartementen van maximaal 5 lagen of stadswoningen van 3,5 á 4 lagen hoog. De lange zijden moeten minimaal stadswoningen bevatten, maar kunnen ook appartementen bevatten. De zijde aan de nieuwe route kent een minder gesloten uiterlijk en bestaat uit kleine rijtjeswoningen of twee-onder-een-kapwoningen.

Bandbreedte
De minimale invulling van dit bouwveld heeft rondom stadswoningen. Op de hoeken aan de haven staan appartementen en aan de zijde van De Elementen bevinden zich twee-onder-een-kapwoningen.
De maximale invulling heeft op iedere hoek appartementen, ook op de kopse kanten. Langs de lange zijde komen stadswoningen. Aan de zijde van de Elementenweg bevindt zich een korte rijtje van drie woningen.

Veerweg
Inzetstukken
De Veerweg vervult een unieke positie in het plan als aanjager en als bijzondere bebouwingsvorm. Het bouwveld valt buiten de VOF-afspraken en wordt uitgegeven in ´slices´en ´sluitstukken´. De slices hebben een nader te definiëren maat. De sluitstukken worden per stramien of gebundeld als een aantal stramienen uitgegeven en lopen van de kade naar de Veerweg. Op die manier wordt een reeks aan woon-werkwoningen gerealiseerd met een dorps karakter én met een meer stedelijk karakter. Bewoners hebben veel vrijheid om hun woning vorm te geven. De binnenterreinen kunnen worden bebouwd of als tuin worden ingericht.

De zijden aan de Veerkade hebben een publieksfunctie. De zijden aan de Veerweg hebben meer een productie- en expeditiekarakter. De minimale verdiepingshoogte aan de Veerkade is circa 4 meter, ook bij alleen woningbouw. Op deze manier blijft het mogelijk om de woningen in de toekomst te transformeren tot bebouwing met commerciële functies. De sluitstukken bestaan uit appartementen. Ze bieden de mogelijkheid om een straatje te maken of om een pleintje te vormen met een poortgebouw. In het laatste geval kunnen appartemententorens gerealiseerd worden, waarbij alle woningen uikijken op het pleintje en de haven.

Bandbreedte
De minimale invulling van dit bouwveld bestaat hoofdzakelijk uit kadewoningen en kleinschalige werkfuncties aan de Veerweg. Op een klein aantal strategische plekken op de kade bevinden zich ruimten met commerciële functies. De sluitstukken zijn straatjes. Een werkgebouw en een woontorentje vormen de twee koppen aan de Schenkelweg en aan de Hongerlandsedijk.
Bij de maximale invulling worden er meer commerciële ruimten aan de Veerkade gerealiseerd met daarboven woonbebouwing. Kadewoningen (met tuinen) komen sporadisch voor. De sluitstukken zijn ingevuld door de poortgebouwen.

Programma
Bandbreedte
Op basis van de verschillende typologische invullingen voor de bouwvelden, ontstaat er een bandbreedte in het programma. Gedurende het ontwikkelproces wordt per deelontwikkeling de speelruimte in het programma gedefinieerd en waar nodig bijgesteld. Dit masterplan gaat uit van de minimale invulling van Haven-Zuid en de maximale invulling van Haven-Noord.

Haven-Zuid
Het plan kent een opbouw die wat betreft typologie en dichtheid oploopt van de Elementenweg naar de haven. Als overgang van Het Land naar De Haven wordt de Elementenweg begeleidt met twee-onder-een-kapwoningen. De tussenstraten bestaan uit rijtjeswoningen. Langs de havenkommen staan voornamelijk stadswoningen met op de hoeken appartementengebouwen

Haven-Noord
De Veerkade is opgebouwd uit een mix van kadewoningen en bovenwoningen op een commerciële plint. Aan de Veerweg liggen meer arbeidsextensieve functies. De kavels in Haven-Noord worden uitgegeven van de Veerweg tot aan de Veerkade. Op een viertal plekken in het bebouwingsveld van Haven-Noord staan appartementengebouwen met publieksfuncties in de plint. Een poort zorgt voor de verbinding van de kade met de Veerweg. Langs de kade, in het breedste gedeelte, liggen de partyschepen afgemeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPDELDEHAVEN-4001_0004.png"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Nota Ruimte is vervangen door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Op 13 maart 2012 stelde de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie vast.
Eén van de belangrijkste beleidsdoelen is een gezonde en veilige leefomgeving als basisvoorwaarde voor burgers en ondernemers. Dit wordt vooral vertaald in het verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen, moeten bij ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen de milieueffecten worden afgewogen.
Het Rijk heeft 13 nationale belangen aangewezen. Het Rijk richt zich daarbij op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer (waaronder buisleidingen), energie en natuur, alsook ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht,
geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van ons werelderfgoed (zoals de Waddenzee en de Nieuwe Hollandse Waterlinie).
Buiten deze belangen bestaat beleidsvrijheid voor decentrale overheden, zoals de gemeente.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bepaalt dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet.
Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Die ladder moet in bestemmingsplannen worden doorlopen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen.
De ladder kent drie treden die achter elkaar dienen te worden doorlopen.

Trede 1: is er regionale behoefte;

Trede 2: is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen in bestaand stedelijk gebied;

Trede 3: zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden.

In paragraaf 3.4.3 is de geactualiseerde woningbehoefte toegelicht. Daarbij zijn de regionale behoefte en de afstemming beschreven. Met de provincie is daarover overeenstemming bereikt.
Het plan De Haven sluit aan op het centrum van Spijkenisse en is onderdeel van het stedelijk gebied. In de Provinciale Structuurvisie wordt het gebied aangeduid als 'bestaand stads- en dorpsgebied'. Het gebied is via de bestaande infrastructuur goed bereikbaar en ontsloten.
Zoals in de inleiding vermeld staat dit plandeel niet op zichzelf, maar is het een onderdeel van het grotere plan De Elementen.
Er kan worden geconcludeerd dat wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Documenten VRM
Bij de VRM horen: de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

4 thema’s

In de VRM zijn 4 thema’s te onderscheiden:

1. Beter benutten en opwaarderen
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Ze kunnen de hoofdmoot voor hun rekening nemen van de woningen die Zuid-Holland tot 2030 extra nodig heeft. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven. Door de schaalvoordelen blijft het mogelijk om goed openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden.
Gemeenten stellen regionale visies voor woningen en kantoren op.
Door deze visies stemmen de gemeenten het aanbod met elkaar af op de reële behoefte naar woningen en kantoren. Op deze wijze wil de provincie het overschot aan kantoren terugdringen en het tekort aan woningen voor bepaalde segmenten kleiner maken.

2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer. Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.

3. Versterken ruimtelijke kwaliteit
Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.
De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.

4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningenen concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.
Blikvanger is het warmtenet. Restwarmte uit de Rotterdamse mainport kan in de toekomst via een ondergronds leidingstelsel worden getransporteerd naar de greenport Westland-Oostland, waar er kassen mee worden verwarmd, en naar steden om te voorzien in de warmtebehoefte van bewoners en bedrijven.

Programma ruimte
Het programma ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om doelen te (doen) bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio’s en provincie. De realisatiemix uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.

Programma mobiliteit
In het programma mobiliteit staan de ambities en de provinciale belangen. Het programma mobiliteit kent een grotere dynamiek dan de visie. Het kan hierdoor bijvoorbeeld in samenhang met een nieuw collegeprogramma, elke vier jaar worden geactualiseerd. Daarbij wordt verbinding gelegd met de verschillende uitvoeringsprogramma’s, beleidsuitwerkingen en verordeningen zoals deze al bestaan voor mobiliteit.

Juridisch instrumentarium
Het juridisch instrumentarium vloeit voort uit de Wet ruimtelijke ordening en staat in de Verordening ruimte 2014. Het gaat daarbij om de verordening, het provinciaal inpassingsplan en de (proactieve en reactieve) aanwijzing. De provincie kan deze instrumenten inzetten als er sprake is van provinciaal belang. De provincie beschouwt in ieder geval van provinciaal belang de in de visie opgenomen doelen en de uitwerking daarvan in het programma ruimte en mobiliteit. In de verordening staan de regels die de provincie stelt aan ruimtelijke ontwikkelingen.

3.2.2 Verordening ruimte 2014

In samenhang met de Structuurvisie is ook de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen.De volgende onderdelen zijn relevant voor het onderhavige plan:

Ladder voor duurzame verstedelijking
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid- Hollandse situatie.
De ladder zoals opgenomen in het Bro is een motiveringseis voor de toelichting van het bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om een vrijblijvend karakter te vermijden, heeft de ladder zoals opgenomen in de verordening daarom niet alleen betekenis voor de toelichting van het bestemmingsplan maar ook voor de inhoud.

Kantoren
De provincie hanteert een selectief locatiebeleid voor kantoren. Het locatiebeleid draagt bij aan de vitaliteit en daarmee de kwaliteit van de centra en aan de versterking van de agglomeratiekracht. Uitgangspunt is dat nieuwe kantoren alleen worden toegelaten binnen de concentratielocaties voor kantoren en binnen de scienceparken. De meeste concentratielocaties voor kantoren liggen bij een treinstation.

Buiten de hierboven bedoelde locaties is kantoorvestiging alleen bij uitzondering toegestaan. Het gaat daarbij allereerst om kantoren die zijn gericht op de lokale omgeving, bijvoorbeeld gemeentehuizen en bankfilialen. Ook geldt een uitzondering voor kantoren kleiner dan 1.000 m2 , bedrijfsgebonden kantoren en functiegebonden kantoren. Functiegebonden kantoren zijn nauw verbonden met een veiling, een haven of een luchthaven. In het bestemmingsplan moet de koppeling tussen functie en kantoor nadrukkelijk worden onderbouwd en vastgelegd om te voorkomen dat ook gewone kantoren zich op deze locaties kunnen vestigen.

Molenbiotoop
In de provincie Zuid-Holland is een groot aantal cultuurhistorische en archeologische waarden aanwezig. Deze zijn beschreven in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS). Het behoud van de cultuurhistorische hoofdstructuur is van provinciaal belang. Molens en de daarbij behorende molenbiotopen zijn onderdeel van de CHS.
In deze verordening is voor de omgeving van traditionele molens regelgeving opgenomen. Het gaat in dit kader om het garanderen van de vrije windvang en het zicht op de molen. Dit betekent dat beperkingen moeten worden gesteld aan de hoogte van bebouwing en beplanting. De molenbiotoop heeft een omvang van 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen. In de verordening is bepaald waaraan bestemmingsplannen moeten voldaan voor wat betreft de maximale hoogte van nieuwe bebouwing en beplanting. Voor het bepalen van de maximale bouwhoogte is onderscheid gemaakt in molens die binnen bestaand stads- en dorpsgebied zijn gelegen en molens die daarbuiten zijn gelegen. Voor molens buiten bestaand stads- en dorpsgebied is de zogenaamde 1:100 regel van toepassing. Voor molen binnen bestaand stads- en dorpsgebied is de zogenaamde 1:30 regel van toepassing. Dit onderscheid is gemaakt omdat het binnen het bestaand stads- en dorpsgebied moeilijker is de vrije windvang en het zicht op de molen te garanderen, gelet op de vele andere –soms conflicterende- belangen die daar een rol spelen.

Wijziging Verordening ruimte
De Verordening ruimte is met ingang van 1 juli 2015 partieel gewijzigd met betrekking tot de advisering over detailhandelsplannen. Dit heeft geen gevolgen voor het onderhavige bestemmingsplan.

Conclusie
in paragraaf 3.4.3 is aandacht besteed aan het woningbouwprgramma en de afstemming met de regio (eis in het kader vande Ladder voor duurzame verstedelijking). De in die paragraaf genoemde woningbehoefte is afgestemd met de provincie.
De regeling van de molenbiotoop is in dit bestemmingsplan opgenomen.
Ten aanzien van de functie kantoor is sprake van een uitbreiding van het bestaande centrum en anderzijds is sprake van kleinschaligheid in omvang. zowel in totaliteit als per individuele vestiging.
Het geheel overziend kan de conclusie worden getrokken dat wordt voldaan aan de Verordening ruimte 2014.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Streekplan RR2020

Het "Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020", kortweg het Streekplan RR2020 van de stadsregio Rijnmond, is op 12 oktober 2005 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan bevat een strategisch ruimtelijk ontwikkelingsprogramma voor de regio Rotterdam voor de periode 2005 tot 2020. De kern van het RR2020 zit in de balans tussen verstedelijking en de kwaliteit van de leefomgeving. Vertaald naar een drietal hoofddoelstellingen betekent dit, dat geïnvesteerd moet worden in het verbeteren van de kwaliteit van woon- en leefomgeving, het versterken en diversifiëren van het ruimtelijk-economisch ontwikkelingsperspectief en het inspelen op de sociaal-culturele diversiteit zodanig, dat de sociale samenhang toeneemt.

De hoofdopgaven zijn uitgewerkt in het 10-puntenplan "Tien punten voor de regio Rotterdam", waarin vijf gebiedsgerichte- en vijf thematische punten zijn opgenomen. Een van de gebiedsgerichte punten betreft de stadshavens, waarbij rivierzones kunnen worden getransformeerd en geherstructureerd.

3.3.2 Verstedelijkingsafspraken in kader van Randstad 2040

De Stadsregio Rotterdam is een beleidsdocument opgesteld dat als basis dient voor de verstedelijkingsopgave voor de periode 2010 - 2020. Onderstaand een korte samenvatting van de uitgangspunten en de onderdelen van de nieuwe verstedelijkingsafspraken:

Uitgangspunten:

  • Vasthouden aan de opgave en ambitie zoals in RR2020 verwoord;
  • De nieuwe verstedelijkingsopgave wordt nadrukkelijk geplaatst in het kader van Randstad 2040;
  • Integrale verstedelijkingsafspraken, voor tien jaar, met mogelijkheid tot tussentijdse bijstelling na 5 jaar;
  • Benodigd instrumentarium moet regiospecifiek kunnen worden ingezet afhankelijk van de opgave.

Programma:

  • Een nadrukkelijke keuze voor binnenstedelijk bouwen, (dus) op complexe en dure locaties;
  • Benodigde kwaliteitsslag, tot uitdrukking komend in transformatie van rivieroevers en centra in de regio, wonen nabij Stedenbaan stations en herstructurering van na-oorlogse woonwijken (de trendbreuk);
  • Voor de Zuidplaspolder wordt ingezet op landelijk wonen;
  • Een productie van 65.000 woningen (bruto). Dit betekent een productie van gemiddeld 6500 woningen per jaar. Sloop 2900 woningen per jaar.

Sociale woningbouw:

  • Voortzetting in balans brengen van de regionale woningvoorraad;
  • Onderzoek naar voortzetting van spiegelbeeldig bouwen op dezelfde wijze.

Afspraken en inzet van middelen:

  • Nadrukkelijk bij de gebiedsafspraken liggen: Integraal programma voor gebieden;
  • De stadsregionale ondersteuning op (ov-) ontsluiting, investeringen in groen en blauw, herstructurering van een bedrijventerrein, een sociaal programma;
  • Afspraken met maatschappelijke organisaties;
  • Duidelijkheid over de inzet van middelen voor de periode 2010-2020;
  • Voorstander van een integrale geldstroom vanuit het Rijk, zonder (tussen)schotten.
3.3.3 Actualisering afspraken woningbouw in regio

In paragraaf 3.4.3. 'Geactualiseerde woningbehoefte/woonparagraaf 'De Haven' wordt uitgebreid ingegaan op de vertaling naar de situatie in Nissewaard.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Spijkenisse 2010 - 2020

Om richting te geven aan de ruimtelijke opgave van Spijkenisse in de periode 2010 – 2020 is door de gemeenteraad op 13 mei 2009 de “Structuurvisie Spijkenisse 2010 – 2020” vastgesteld.

De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en functionele ontwikkeling in Spijkenisse op hoofdlijnen weer. Het geeft richting aan de fysieke ontwikkeling van Spijkenisse voor de komende 10 jaar. Ook geeft deze ruimtelijke vertaling inzicht in de ruimtelijke kaders en beperkingen, waarvoor Spijkenisse zich in de toekomst gesteld ziet. In het plan zijn ten aanzien van een aantal aspecten knelpunten geconstateerd op het gebied van de ruimtelijke situatie, wonen, werken en verkeer en vervoer. Aan de hand van deze knelpunten zijn hoofddoelstellingen geconcretiseerd in plandoelen voor de structuurplanperiode. Vervolgens zijn de plandoelen vertaald in ruimtelijke ontwikkelingsperspectieven voor de planperiode tot circa 2020. De visie is het uitgangspunt voor de politieke agenda. Geen dichtgetimmerd eindplan, maar het vertrekpunt van de gemeente voor gesprekken met hogere overheden en marktpartijen om ontwikkelingen en investeringen in de stad te initiëren.

In de Structuurvisie is de ontwikkeling van het totale project De Elementen opgenomen als “woongebied”.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPDELDEHAVEN-4001_0005.png"


Naast overwegend ruimtelijke afwegingen, is eveneens een sociale kaart opgenomen in de structuurvisie. Op deze kaart zijn de ruimtelijke gevolgen aangegeven van diverse sociaal maatschappelijke ontwikkelingen en tendensen in Spijkenisse. Een voorbeeld daarvan is het wonen, bijvoorbeeld de realisatie van zorgappartementen en begeleid wonen. Andere onderwerpen zijn de vraag naar sportvelden, wijkcentra en huisartsenposten. Deze onderwerpen zijn zoveel mogelijk in ruimtelijke vraagstukken vertaald, zodat elk onderwerp een fysieke plaats heeft gekregen in Spijkenisse.

3.4.2 Stadsplan 2010 en Stadsplan 2020

Na de beëindiging van de groeikerntaak en het op gang komen van de realisatie van de (voorlopig laatste) uitbreidingswijk Maaswijk, werd in Spijkenisse breed de behoefte gevoeld aan een nadere oriëntatie en visieontwikkeling op de toekomst van de stad. In 1997 werd daarom - in samenspraak met de bevolking - een stadsplan voor de periode tot 2010 opgesteld. De algemene visie op de verdere ontwikkeling van Spijkenisse wordt hierin als volgt geformuleerd:

“Spijkenisse wil een complete stad worden met een sterkere regiofunctie en een daaraan gekoppelde, kwaliteitsvolle identiteit”.

Op basis van deze doelstelling werd een drietal ontwikkelingsscenario's geformuleerd, variërend van een pas op de plaats tot optimale groei. De keuze viel uiteindelijk op het middenscenario “nieuwe kansen”. In dit scenario ontwikkelt Spijkenisse zich tot een complete en volwassen stad met circa 80.000 inwoners. Dit vereist de realisatie van een strategisch en (dus) selectief programma van ontwikkelingen op die terreinen, die meerwaarde opleveren (financieel, ruimtelijk, imago, woningmarkt), terwijl tegelijkertijd nadrukkelijk wordt ingezet op verbetering van de bestaande stad.

Kort samengevat worden de nieuwe kansen gerealiseerd door:

  • een beheerste groei van het aantal woningen, in combinatie met aanpak van bestaande wijken;
  • aanpassing van de verkeersstructuur, waarbij de wens om een aansluiting op de A4-zuid te realiseren onverkort blijft gehandhaafd;
  • het bieden van meer werkgelegenheid in Spijkenisse door bedrijfsontwikkeling en in de sfeer van voorzieningen en dienstverlening;
  • intensiever gebruik van bestaande voorzieningen en versterking van de regionale centrumfunctie op het gebied van zorg, kunst en cultuur, sport en eventueel onderwijs;
  • revitalisering van het bestaande centrumgebied en de daarvoor in aanmerking komende wijkwinkelcentra;
  • uitbreiding van het centrum langs de haven richting Kolkplein. Als dit laatste deel van het centrum gerealiseerd is, kan bovendien de “sprong over de Schenkelweg” gemaakt worden, waarmee de relatie met de Oude Maas versterkt wordt.

In oktober 2005 stelde de gemeenteraad de herziening van het Stadsplan vast. Het betreft hier een integrale en intersectorale analyse en herijking van doelen en uitgangspunten voor de periode tot 2020. De herziening moet beschouwd worden, als een richtinggevende visie die uitgewerkt dient te worden in beleid en projecten. Zo kent het plan ook een ruimtelijke vertaling. Deze ruimtelijke vertaling schetst een beeld van welke ruimtelijke mogelijkheden, waar en onder welke condities mogelijk zijn. Evenzeer geeft deze ruimtelijke vertaling inzicht in de ruimtelijke kaders en beperkingen, waarvoor Spijkenisse zich in de toekomst gesteld ziet.

3.4.3 Geactualiseerde woningbehoefte/woonparagraaf De Haven

Ex-groeikern
Spijkenisse is een ex-groeikern die in de zeventiger, tachtiger en negentiger jaren zeer sterk is gegroeid. Meer dan de helft van de bestaande woningvoorraad van Spijkenisse is in deze periode gerealiseerd. De belangrijkste kenmerken van deze eenzijdige voorraad zijn veel grondgebonden woningen in eenzelfde bouwstijl (weinig onderscheidende architectuur) en in een goedkoop prijssegment voor een standaard gezin van 2 ouders en 2 kinderen of flatjes voor starters. In deze groeiperiode is er weinig aandacht geweest voor woningzoekenden met een grotere beurs en sociale stijgers, met als gevolg een eenzijdige woningvoorraad met veel sociale woningen 45 % (koop tot 140.000 en maximale huur van 699 euro), relatief weinig dure koop in een onderscheidend profiel, dat voor voldoende doorstroming in de woningmarkt kan zorgen. De woningmarkt van Spijkenisse is niet in balans op bovengenoemde punten.
Veel vestigers uit de groeiperiode zijn inmiddels empty nester, jonge senior en/of sociaal stijger en oriënteren zich opnieuw op de woningmarkt op zoek naar een duurdere grondgebonden woning of appartement in een onderscheidend profiel. De woningtypologieën in het nieuwe havenkwartier voldoen qua prijs, woningtypologie, woonmilieu en uitstraling aan de vraag van deze doelgroep. De toevoeging van deze woningen zorgt voor doorstroming op de woningmarkt en het vrijkomen van de grondgebonden woningvoorraad voor (startende) gezinnen.
Met de bouw van appartementen levert het plan De Haven ook een bijdrage aan geschikte woningen voor ouderen in het kader van de toenemende vergrijzing. De huishoudengroei tot 2030 neemt vooral sterk toe bij senioren en alleenstaanden. Voor deze groep zijn in de bestaande voorraad voldoende aantallen flats met- en zonder lift van oudere datum, maar dit zijn niet de woningen die aan de huidige woonwensen van deze doelgroep voldoen.
Zoals boven aangegeven is er ook een disbalans tussen koop en huur en sociaal en niet-sociaal in Spijkenisse. In het havenkwartier worden voornamelijk koopwoningen (grondgebonden en appartementen) toegevoegd in het middeldure- en dure segment. Op deze wijze neemt percentueel gezien het aantal koopwoningen en het duurdere segment langzaam toe.

Ontbrekende woonmilieus
Bij een analyse van de woonmilieus in de stadregio is er een gemeenschappelijke taal (Rosetta-indeling) gekozen waarbinnen er overschotten en tekorten van woonmilieus zijn geconstateerd. Naast landelijke- en dorpse woonmilieus is er ook een tekort in het rustig, stedelijk woonmilieu binnen de stadsregio en ook op Voorne-Putten. Spijkenisse is op Voorne-Putten de enige gemeente waar dit woonmilieu wordt toegevoegd. Het plangebied van De Haven is op loopafstand van het centrum van Spijkenisse gelegen, maar heeft niet de bedrijvigheid van het stadscentrum. Met de toevoeging van grondgebonden woningen en appartementen met een maritieme stedelijke uitstraling wordt in dit gebied een rustig, stedelijk woonmilieu gecreëerd.
Het tekort van het rustig, stedelijk woonmilieu doet zich ook voor bij de andere gemeenten uit de stedelijke zone binnen de stadsregio, Maassluis, Vlaardingen, Schiedam en Rotterdam en in de subregio Zuidrand (Rotterdam Hoogvliet, Albrandswaard en Barendrecht). Met al deze gemeenten heeft Spijkenisse substantiële verhuisstromen. In de nieuwe Woningmarktstrategie van de stadsregio is aangegeven dat het wenselijk is dat er, vooral ook in de Zuidrand, nog woningen in het rustig, stedelijk woonmilieu worden toegevoegd. Op deze wijze draagt het plan De Haven niet alleen bij aan een verbetering van de woonmilieubalans op Voorne-Putten, maar ook van de totale woningmarkt van de stadsregio Rotterdam.

Woningmarktafspraken stadsregio Rotterdam
Nissewaard en Voorne-Putten maken onderdeel uit van de stadsregio Rotterdam. In deze regio worden er vijf- en tienjarige afspraken gemaakt op het gebied van de woningbouw. De laatste afspraken dateren van 2010 en zijn door de grote veranderingen op de woningmarkt begin 2014 herijkt. Bij deze herijking is voor het eerst uitgegaan van een subregionale benadering, waarbij de kern Spijkenisse een scharnierfunctie vervult tussen de subregio´s Voorne-Putten en de Zuidrand (Hoogvliet, maar ook Albrandswaard en Barendrecht) en onderdeel uitmaakt van beide subregio's. Hierbij werd voor de gehele stadsregio en ook subregio Voorne-Putten voldaan aan een reductie van het planaanbod met 60 % in vergelijking met de afspraken uit 2010 en minimaal 80 % binnenstedelijk bouwen.

In de nota ´Dat spreken we af´ zijn door gemeenten, corporaties en marktpartijen afspraken tot 2020 gemaakt over de woonmilieus, het planaanbod, de omvang en toegankelijkheid van de sociale voorraad en de wijze van monitoring en evaluatie. Door de demografische ontwikkelingen op Voorne-Putten is aan de colleges gevraagd nogmaals kritisch te kijken naar het planaanbod op Voorne-Putten. Op 24 maart 2014 heeft de stadsregio het verlaagde planaanbod van Voorne-Putten aan de provincie aangeboden, waarop de provincie op 24 april 2014 heeft aangegeven de nota en de nadere invulling planaanbod van Voorne-Putten te aanvaarden als kader voor de verantwoording van de woningbouwopgave in bestemmingsplannen, waarbij het bestemmingsplan De Haven past binnen de regionale woningbouwbehoefte. Tot slot is ook voldaan aan het verzoek van de provincie om het planaanbod voor de periode 2020-2024 te verlagen en binnen de bandbreedte van de provincie te blijven. Er wordt momenteel een woonvisie Voorne Putten opgesteld waarin naast kwalitatieve afspraken ook het planaanbod voor de periodes 2015-2019 en 2020-2024 wordt opgenomen wat aan de eisen van de provincie voldoet. Het plan De Haven voldoet ook aan de door u geconstateerde toenemende vraag van stedelijke woonmilieus (stedelijk rustig) en in tegenstelling tot sommige andere woningbouwprojecten op Voorne-Putten is het woningbouwproject De Haven 100 % binnenstedelijk.
In bovengenoemd convenant woningmarktafspraken 'Dat Spreken we af' Voorne-Putten is opgenomen dat de kernen Spijkenisse en Hellevoetsluis een afwijkende en eenzijdige samenstelling hebben ten aanzien van de woningvoorraad en bevolkingsopbouw in vergelijking met de andere eilandgemeenten. De woonmilieus in deze steden vragen extra aandacht om de kwaliteit en aantrekkelijkheid te verbeteren of in stand te houden. De realisatie van plan De Haven draagt bij aan een betere balans van de woningvoorraad en bevolkingssamenstelling.
Om de huidige afspraken op subregionaal, maar ook op regionaal niveau, te borgen na de opheffing van de WGR -plus regio, is afgesproken dat partijen er belang aan hechten, dat de ontwikkeling van de voorraad en de woonmilieubalans wordt gemonitord en deze kennis wordt gedeeld om, zo nodig, nieuwe afspraken te maken over de onderlinge afstemming van de gewenste ontwikkelingen in de regio.

Woningbehoeftenraming Voorne-Putten en Nissewaard
Het planaanbod op Voorne-Putten tot 2020 bevindt zich tussen de woningbehoeftenraming (3674 woningen) en bevolkingsprognose (groei van 3904 huishoudens) van de provincie. In de visie Ruimte en Mobiliteit wordt dit gedefinieerd als bandbreedte. Na 2020 is er echter sprake van een afvlakkende bevolkingsontwikkeling op Voorne-Putten en wordt op termijn een lichte daling van het aantal inwoners voorzien.
De laatste jaren zijn de primos prognoses gunstiger, omdat met name het negatieve migratiesaldo van negatief is omgebogen naar een positief saldo. Op basis van deze laatste ontwikkeling heeft het ministerie van Binnenlandse Zaken aangegeven dat het programma anticipeerregio voor Voorne-Putten geen verplichtend karakter meer heeft. De colleges van Voorne-Putten hebben echter aangegeven dat zij op vrijwillige basis aangehaakt willen blijven bij het programma.
Het aantal huishoudens daalt op termijn niet door onder andere de veranderingen in de zorg en een hogere coa-taakstelling. Steeds meer huishoudens blijven zo lang mogelijk zelfstandig wonen. De uitdaging hierbij is wel om tijdig te beginnen met de aanpassingen op maat van huurwoningen en het bewustwordingsproces van huiseigenaren. Daarnaast zal het aantal kleine en 1-persoonshuishoudens blijven toenemen.
In de brief van de provincie van april 2015 'Effect immigratie op woningbehoefte' blijkt dat in vergelijking met de huidige WBR zich in een aantal gemeenten meer migranten hebben gevestigd dan voorzien. Voor Spijkenisse/ Nissewaard een exra migratiesaldo van 117. Bovengenoemende woningzoekenden behoren niet tot de doelgroep van De haven maar zorgen wel voor extra druk op de woningmarkt van Nissewaard.

Brede woningmarktverkenning
In opdracht van de colleges van Voorne-Putten heeft de Stec-groep onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen voor de woningmarkt van grote economische veranderingen aan de zuidkant van de Nieuwe Waterweg. Het betreft de zogenaamde Big Five, zijnde de aanleg van de Maasvlakte 2, Industrieterrein Kickersbloem 3 in Hellevoetsluis, de Blankenburgtunnel, project stadshavens in Rotterdam-Zuid en de vervangingsvraag van ouderen in het groot Haven Industrieel Complex (HIC). Uit het onderzoek blijkt dat de vraag naar extra woningbouw beperkt blijft tot 500 woningen voor een periode van 15 jaar. Op basis van het pendelonderzoek van het HIC blijkt echter dat ongeveer de helft van de pendelaars van Voorne-Putten woonachtig is in Bernisse en Spijkenisse, waarmee de helft van de extra woningbouw kan worden toegerekend aan de nieuwe gemeente Nissewaard , dus 250 woningen, ongeveer 16 woningen per jaar.

Herstructureringsopgave Maasdelta 
Woningcorporatie Maasdelta heeft aangegeven in een aantal wijken in Spijkenisse flats uit de zestiger en zeventig jaren, die niet meer aan de huidige wooneisen van woningzoekenden voldoen, te willen slopen. Daarvoor in de plaats komen meer gewilde woonmilieus en woningtypologieën met een hoge kwaliteit. In de nadere afspraken woningbouw van Voorne-Putten is hiervoor tot 2020 een eerste aantal van 162 te slopen flats opgenomen. Inmiddels is bekend dat het in de periode tot 2030 een veel groter aantal woningen betreft in drie zestiger en zeventiger jaren wijken van Spijkenisse. Bij de sloop en nieuwbouw van andere meer gewenste woonmilieus met meer kwaliteit wordt er in deze wijken minder teruggebouwd dan wordt gesloopt. In de laatste herstructureringsopgave van Maasdelta uit 2011 werden er 186 flats gesloopt en 121 woningen teruggebouwd, wat ongeveer 65 % vervangende nieuwbouw betekent. Dit percentage wordt ook aangehouden bij de concrete herstructureringsplannen in de wijk Sterrenkwartier waarbij een sloop van 696 flats 35 % = 453 woningen wordt teruggebouwd en 243 defintief aan de voorraad worden onttrokken. De vervangende nieuwbouw van Maasdelta vindt dan gedeeltelijk niet plaats in deze herstructureringswijken, maar wordt door de gemeente in het gebied De Haven gerealiseerd.
Ten aanzien van het kwalitatieve aspect zijn de herstructurering van de flatstroken en het plan De Haven complementair elkaar aan. De Haven wordt vooral gerealiseerd voor doorstromers met de wat grotere portemonnee (senioren - empty nesters, scheefwoners en startende tweeverdieners), waarbij vooral wordt gebouwd voor de demografisch ontwikkeling van de vergrijzing. De woningcorporatie Maasdelta richt als sociaal volkshuisvester met de vervangende nieuwbouw meer op betaalbare woningen voor ouderen en kleine gezinnen en 1-ouder gezinnen met een lager besteedbaar huishoudinkomen, inspelend op de tweede demografische ontwikkeling van een toename van de groep kleine huishoudens met een lager besteedbaar inkomen.

Conclusies
Het bestemmingsplan De Haven is een belangrijk woningbouwprogramma voor de kern Spijkenisse. Met de kwalitatieve toevoegingen van middeldure- en dure koopwoningen voor senioren, empty nesters, startende tweeverdieners en doorstromers levert het project een bijdrage aan een betere balans in de stad voor wat betreft het woningbouwprogramma en de bevolkingssamenstelling. In het rustig, stedelijk woonmilieu is een (sub)-regionaal tekort en in de kern Spijkenisse is er een overschot aan sociale huurwoningen in relatie tot de doelgroep.
Kwantitatief is er tot 2020 en voor de periode 2020-2024 op basis van de woningbehoeftenraming voldoende ruimte om deze woningen te realiseren. Na 2020 vlakt de huishoudengroei weliswaar af, maar door de toename van het aantal kleine gezinnen of 1-persoonshuishoudens, het langer zelfstandig wonen door de veranderingen in de zorg, de positieve economisch ontwikkelingen in de regio en de herstructureringsplannen van woningcorporatie Maasdelta voorziet het programma ook in de woningbouwbehoefte voor de periode 2020 / 2030.

3.4.4 De Elementen

Zoals in de inleiding verwoordt voorziet Het Masterplan in de transformatie van langs de Oude Maas gelegen verouderde bedrijventerreinen in een aantrekkelijk woongebied met ca. 2700 woningen en bijbehorende voorzieningen. Het plangebied, inmiddels is de naam gewijzigd in 'De Elementen', bevat vier deelprojecten: De Dijk, Het Land, Het Park en De Haven.

Het plan De Elementen is een vervolg op eerder door de gemeenteraad vastgestelde beleidsplannen.

Het waarom van de transformatie en waarom juist deze locatie is uitvoerig beschreven. Het plan De Elementen is inmiddels een begrip geworden en geeft nadrukkelijk aan waar Spijkenisse met dit gebied naar toe wil.

De uitvoering van de deelprojecten dient te passen binnen deze algemeen vastgestelde kaders.

3.4.5 Masterplan Spijkenisse Haven

Voor het deelproject De Haven heeft de gemeenteraad op 8 juli 2014 het Masterplan Spijkenisse Haven vastgesteld. In paragraaf 2.2.2 van de toelichting is daarop nader ingegaan.

3.4.6 Welstandsbeleid

De in juli 2004 vastgestelde beleidsnota “Welstand” is in 2009 geactualiseerd. In die nota is De Elementen opgenomen als niveau 1, zijnde een gebied waar extra aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit wenselijk wordt geacht. In nieuwe gebieden is het welstandstoezicht gericht op het realiseren van de kwaliteitdoelstellingen uit het opgestelde regieplan of beeldkwaliteitsplan.

3.4.7 Beleid openbare ruimte en groen

Dertig jaar geleden presenteerde Spijkenisse zich al als een groene groeistad met een stadsstructuur van groene vingers met daartussen de nieuwe buurten, met gebruik van oude dijken en kreekruggen.
In het Groenstructuurplan “Spijkenisse Rijp en Groen” uit 1997 wordt een samenhangend beeld gegeven van het groen, zoals dat in de toekomst wordt nagestreefd. Aan de hand van vijf speerpunten wordt het beleid verder uitgewerkt in diverse concrete voorstellen voor het groen in Spijkenisse.

In het verlengde van het Groenstructuurplan is in december 2003 het bomenbeleidsplan vastgesteld. Het hoofddoel van het bomenbeleidsplan was de binnen de gemeente aanwezige boomstructuur benoemen, beschermen en versterken. In feite een leidraad voor het optimaal beheren van bestaande boombeplanting en het stellen van voorwaarden aan de keuze voor nieuwe aanplant. Het beleid wijzigde in die zin, dat niet meer het kappen van bomen centraal stond, maar het behoud ervan. Dit betekent in de praktijk een andere manier van beheren van bomen.
In maart 2005 is de discussienota “uitwerking bomenbeleidsplan” in de commissie ROB aan de orde gesteld. Deze uitwerking bevat de kaders voor het planten en het handhaven van bomen, dan wel het kappen van bomen bij overlast.
Uitgangspunt is het streven naar een bomenbestand, dat binnen de bebouwde omgeving nog voornamelijk bestaat uit duurzaam te beheren bomen met een goede boven- en ondergrondse groeiplaats. Kortom een bomenbestand dat bijdraagt aan het welzijn van mensen in hun woon- en werkomgeving en dat, zeker ook uit ecologisch oogpunt, een positieve impuls geeft aan het (leef)milieu in de kern Spijkenisse. Een voorbeeld hiervan vormt Het Park van De Elementen.

De discussienota eindigt met een aantal aanbevelingen, te weten:

  • Herziening van de bepalingen in de kapverordening en uitwerking in beleidsregels voor de beoordeling van aanvragen;
  • Instellen bomenfonds; bij onvermijdelijke kap, zonder mogelijkheid tot herplant, wordt een financiële bijdrage geleverd;
  • Instellen van een adoptieplan voor waardevolle particuliere bomen;
  • Opstellen van een meerjaren onderhouds- en vervangingsplan;
  • Minimaliseren van het onderhoud aan minder duurzame bomen;
  • Aanpassing budget onderhoud bomen.

Inmiddels is op 29 april 2010 de Groenstructuurvisie Spijkenisse vastgesteld. In deze structuurvisie is vastgehouden aan de oorspronkelijke uitgangspunten. Een visie waarin de samenhang tussen het groen wordt verbeterd en kwaliteit hoog in het vaandel staat. Ook een visie waarin het omliggende landschap nog nauwer bij de stad wordt betrokken. De groenstructuurvisie is een uitstekende leidraad voor de komende jaren. We maken de stad mooier, beter en functioneler. Het eerste beeld van Spijkenisse wordt bepaald door het stedelijk front langs de Oude Maas, veel bedrijvigheid en het centrum. Achter Spijkenisse ligt een robuust polderlandschap met weidse vergezichten, omringd door stevige dijken. Een landschap, door de eeuwen heen gevormd door water en wind. Het is juist dit contrast dat Spijkenisse bijzonder maakt: gericht op Rotterdam en als onderdeel van de polder.
Binnen het verstedelijkt gebied van Rotterdam staat Spijkenisse aan de top van de groene gemeenten. Toch wordt in de recent vastgestelde Structuurvisie expliciet aandacht gevraagd voor de groenstructuur. Er is genoeg groen, maar niet altijd zichtbaar en bereikbaar. In de huidige situatie schiet met name de samenhang in de groenstructuur tekort.
Het doel van de groenstructuurvisie is een basis te leggen voor meer samenhang binnen de groenstructuur en de eigen identiteit van de afzonderlijke delen in de groenstructuur te versterken.
De groenstructuurvisie richt zich op de lange termijn en op het schaalniveau van de gehele stad. Het groen op buurt- en wijkniveau komt gedetailleerd aan de orde bij de uitwerking van de groenstructuur.
De groene lijnen hebben ook een belangrijke ecologische functie als corridors voor bijvoorbeeld kleine zoogdieren, vleermuizen, vogels, vlinders, libellen en andere insecten om zich te verplaatsen vanuit het buitengebied de stad in en uiteraard ook andersom.
In het gewenste totaalbeeld van groene lijnen vormen de groene verbindingen gezamenlijk een groen raster over de stad. Er is sprake van een structuur van 'groene vingers', die vanuit het buitengebied de stad in 'grijpen'. Het totale raster vormt een fijnmazige dooradering van groen in de stad.

Naast de reeds genoemde ecologische functie (flora en fauna) heeft het groene raster ook een belangrijke recreatieve functie.
Om tot een concrete aanpak van verschillende gebieden te komen zijn de volgende programmapunten geformuleerd:

  • Parkenvisie
  • Rondje Spijkenisse
  • Stadsentrees
  • Oost-west verbindingen
  • Noord-zuid verbindingen
  • Wijkgroenstructuurplannen
  • Hoofdwegennet
  • Ecologische hoofdgroenstructuurkaart
3.4.8 Economie, werkgelegenheid, distributie-planologische aspecten

De doelstelling van het Economisch Beleid, zoals vastgelegd in het in januari 2009 door de gemeenteraad vastgestelde Actieprogramma Economie, is het vergroten van het voorzieningenniveau (bedrijven, kantoren, detailhandel, horeca en overige (gezondheids-) voorzieningen) en het behouden en zo mogelijk vergroten van de werkgelegenheid. Dit betekent in hoofdzaak een voortzetting van het beleid van de voorgaande jaren.

De kern Spijkenisse wil zich graag profileren als een complete, aantrekkelijke, woon- en werkstad en als regiocentrum van Voorne-Putten. Door het scheppen van goede vestigingsvoorwaarden wordt hieraan invulling gegeven. Het moet zowel voor de bedrijven als voor haar werknemers aantrekkelijk zijn om zich in Spijkenisse te vestigen. Dit betekent een voldoende gedifferentieerd woningaanbod en een goede kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Daarnaast is de aanwezigheid van een gevarieerd aanbod van en een breed aanbod van consumentenverzorgende dienstverlening van grote invloed. Ook voorzieningen in de sfeer van cultuur, ontspanning en recreatie zijn belangrijke vestigingsvoorwaarden.

Ook is er aandacht voor Spijkenisse als “zorgstad”. De maatschappelijke- en gezondheidszorg biedt hierbij kansen voor werkgelegenheid, maar ook de profilering van Spijkenisse als regionaal dienstencentrum. De prioriteit op dit moment ligt bij de inzet voor een levensloopbestendige stad. In 2010 is het Masterplan wonen, zorg en welzijn gereedkomen.
Hierdoor wordt de positie van Spijkenisse als aantrekkelijke vestigingsplaats verder uitgebouwd.

Het aanbod aan detailhandel, culturele- en overige voorzieningen is geconcentreerd in het nabij gelegen Centrumgebied. Daardoor zullen in het plangebied dergelijke bedrijven slechts in beperkte mate en beperkt van omvang gevestigd kunnen worden.
Vanwege enerzijds de directe relatie met het stadscentrum (onderdeel/uitloper van het centrum) en anderzijds de ligging aan de haven, worden in het plangebied ook enkele niet-woonfuncties, waaronder horeca voorgestaan. De gedachten gaan daarbij uit naar horeca in relatie met de haven/het water. Een kade met horeca met terrassen aan het water, brengt de zo gewenste verbinding van het stadscentrum met het water. Het is niet de bedoeling om de voorzieningen, die specifiek horen bij het centrum van Spijkenisse, te verplaatsen naar het plangebied 'De Haven'. Daarom worden maximum oppervlakten opgenomen voor de functies en wordt -om de kleinschaligheid te bevorderen- geregeld dat een vestiging voor dienstverlening, horeca categorie 1 en kantoor, niet groter mag zijn dan 150 m².

De werkgelegenheid, moet een bepaald kwaliteitsniveau bezitten, waarbij gestreefd wordt naar een evenwichtige- en daarmee gedifferentieerde, economische structuur. Dit houdt in voldoende aandacht voor alle segmenten. Dus niet alleen de (langdurig) werklozen, maar ook schoolverlaters, herintreders en hoger opgeleiden.

3.4.9 Horecabeleid

De toelaatbaarheid van horecabedrijven wordt in Spijkenisse aangegeven via een indeling in klassen/categorieën.
In de regels zijn de hierna genoemde klassen/categorieën van bedrijven onderscheiden. Deze klassen/categorieën van horecabedrijven zijn, in aanmerking genomen de (potentiële) "uitstralingseffecten" van deze bedrijven, gerangschikt in volgorde van zwaarte, waarbij klasse/categorie 1 de lichtste klasse/categorie is.

'horeca categorie 1':
een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse (restaurantbedrijf, waaronder ook wordt verstaan lunchrooms, eethuizen, bistro's, fastfoodrestaurants, snackbars, broodjeszaken en daarmee naar de aard te vergelijken bedrijven), met uitzondering van een erotisch getinte vermaakfunctie.

'horeca categorie 2'
een bedrijf dat is gericht op het bieden van logies (hotelbedrijf).

'horeca categorie 3':
een bedrijf dat is gericht op het ter plaatse verstrekken van dranken (cafés, bars en daarmee naar de aard te vergelijken bedrijven).

'horeca categorie 4':
elke voor het publiek, al dan niet tegen betaling, toegankelijke locatie die in belangrijke mate is ingericht of wordt gebruikt voor het dansen, zoals discotheken en dancings, waarin al dan niet dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, met uitzondering van een erotisch getinte vermaakfunctie.

In het plangebied kan overwegend worden ingezet op categorie 1. Deze horecavormen passen bij de functies en de voorgenomen karakteristiek van het gebied. Het spreekt voor zich dat geen overlast mag worden veroorzaakt.
In het gebiedsdeel nabij de Schenkelweg is het denkbaar een hotel (= horeca categorie 2) te realiseren. Die plek langs een doorgaande verkeersroute en in de directe nabijheid van het centrum lijkt aantrekkelijk voor zo'n in het oog springende functie.

3.4.10 Welzijnsbeleid

Algemeen
Bij de toepassing van aspecten van het welzijnsbeleid (jeugdbeleid, speelruimte, kinderopvang, kunst, cultuur) vormen de volgende beleidsstukken het uitgangspunt. De Kadernota Integraal Jeugdbeleid “Kansen voor Iedereen” uit juni 2007, de Kadernota Lokaal Welzijnsbeleid uit december 2005, de nota Speelruimtebeleid uit 1992 en de nota Cultuur 2009 – 2012 – 2018 uit april 2009. In deze laatste nota is de Verordening Percentageregeling Beeldende Kunst en Vormgeving Spijkenisse opgenomen.

Speelruimtebeleid
Het wettelijk kader van het speelruimtebeleid vloeit voort uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), artikel 31. Speelplaatsen dienen te voldoen aan het Warenwetbesluit Attractie- en Speeltoestellen (voorheen: Besluit Veiligheid Attractie- en Speeltoestellen (BVAS)). De aanwezigheid van voldoende speelruimte is van wezenlijk belang voor de ontwikkeling van jongeren en kinderen. Deze noodzakelijke behoefte ligt dan ook ten grondslag aan het speelruimtebeleid op gemeentelijk niveau (1992). Inhoudelijk betekent dit, dat de formele speelruimte als zodanig ingerichte voorzieningen, als speelplaatsen, trapveldjes, etc. omvat. De informele speelruimten zijn de straat, het plein, het trottoir, etc.
Voor de inrichting van speelruimten dienen inhoudelijke richtlijnen geformuleerd te worden op basis van de onderstaande twee algemeen aanvaarde uitgangspunten:

Speel- en ruimtebehoeften zijn gerelateerd aan leeftijd. Er zijn drie leeftijdsgroepen te onderscheiden, te weten:

  • 1. 3 – 6 jaar (blokniveau; tot 100 meter);
  • 2. 6 – 12 jaar (buurtniveau; 300 tot 400 meter);
  • 3. 12 – 18 jaar (wijkniveau; 800 tot 1000 meter;

Er zijn bepaalde voorwaarden, waaraan de inrichting van de speelruimte vanuit het oogpunt van bespeelbaarheid moet voldoen (leeftijdsafhankelijke inrichting).
Het maken van een speelruimtebeleid is een zaak van bewoners en gemeente samen. Het schetsmatige neerzetten van het beleid en de plannen is een taak van de gemeente. De daadwerkelijke invulling is echter een gezamenlijke keuze van zowel gemeente, als bewoners. Daarbij is het belangrijkste uitgangspunt, dat de omgeving, waarin een speelplaats gelokaliseerd is moet voldoen aan de volgende vijf voorwaarden:

  • 1. Veiligheid;
  • 2. Bereikbaarheid;
  • 3. Herbergzaamheid;
  • 4. Herkenbaarheid;
  • 5. Samenhang.

Het huidige beleid bestaat uit het in standhouden van bestaande voorzieningen (210 gemeentelijke speelplaatsen en 35 trapveldjes). De landelijke norm is 300 m2 speelruimte per hectare. Het aantal spelende jeugdigen ( 0 – 17 jaar) was in 2006 voor Spijkenisse 59 per hectare. Het landelijke gemiddelde bedroeg 52.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

4.1.1 Beleid en regelgeving

Rijksbeleid

Wet op de archeologische monumentenzorg/Verdrag van Malta
Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis van Nederland. Het verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van deze archeologische waarden.
Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend en in 1998 geratificeerd. Het Verdrag van Malta (ook wel Verdrag van Valletta genoemd) is geïmplementeerd in de Monumentenwet.
De wet op de archeologische monumentenzorg is in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. Op 1 september 2007 is de wet als onderdeel van de monumentenwet in werking getreden.

Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de "verstoorder" betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Het is verplicht om met nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.

Provinciaal beleid

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland
De terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is, staan aangegeven op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) staat de zogenaamde verwachtingswaarde aangegeven. Bij het ontwikkelen van plannen is het van belang de AMK en de IKAW te gebruiken. De provincie Zuid-Holland gebruikt beide kaarten bij advisering en beoordeling van (wijziging van) bestemmingsplannen, bij het verlenen van ontgrondingvergunningen en bij advisering over aanlegvergunningen, bodemsaneringen en peilbesluiten.

Gemeentelijk beleid

De voormalige gemeente Spijkenisse heeft een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten ontwikkeld (meest recente versie vastgesteld in 2011), waarmee een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen is gewaarborgd. Ook worden bestemmingsplannen voorzien van een archeologieparagraaf. Meer specifiek is het doel van het voorgenomen archeologisch beleid om te zorgen:

  • 1. voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem;
  • 2. voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is;
  • 3. dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

Het bovenstaande sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid, dat naar aanleiding van het Europese Verdrag van Malta is ontwikkeld en dat aansluit bij de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz 2007). Belangrijk gemeentelijk toetsinstrument is de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Spijkenisse (vastgesteld op 29 juni 2011).

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject, of geen verdere stappen te ondernemen.

4.1.2 Onderzoek

Het plangebied maakt deel uit van een archeologisch kansrijk gebied. Op de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Spijkenisse (versie 2011) gelden voor een aantal zones binnen dit gebied verschillende archeologische verwachtingen, van laag tot hoog, met hieraan gekoppeld archeologisch beleid. In 2015 is de archeologische verwachting van het havengebied getoetst aan de hand van een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (booronderzoek), in het kader van een herinrichting van het gebied. De resultaten van het onderzoek geven aanleiding om een aantal meters onder maaiveld vrij te geven in verband met de aanwezigheid van opgebrachte grond in allerlei vormen: dijken (nu flink aangetast), havenslib en spuitkades. Voor het plangebied, het mondingsgebied van de haven van Spijkenisse, blijft de verwachting op het aantreffen van scheepswrakken van kracht, deze kunnen bewaard zijn onder de ophogingslagen of op en in de havenbodem. Daarnaast is er een verwachting voor oudere archeologische resten in dieper gelegen bodemlagen.

In de regels worden de cultuurhistorische/archeologische waarden als volgt beschermd:

Waarde - Archeologie - 1
Voor het landgedeelte van het plangebied (Waarde - Archeologie - 1) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 400 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 vierkante meter beslaan.

Waarde - Archeologie - 2
Voor het binnen de plangrenzen gelegen water, de haven (Waarde - Archeologie - 2), geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan de huidige havenbodem en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 vierkante meter beslaan.

4.1.3 Conclusie

Vanuit archeologie en cultuurhistorie bestaan geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

4.2.1 Beleid en regelgeving

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste
afstemming tussen de verschillende voorkomende functies in de nabijheid van wonen noodzakelijk.
Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende
afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige
functies. In de brochure “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden
kan gemotiveerd worden afgeweken.

4.2.2 Onderzoek

In het plangebied was in het gedeelte 'Woongebied - Uit te werken - 1' bedrijvigheid gevestigd die een woningbouwontwikkeling in de weg stond; die bedrijvigheid is inmiddels verdwenen. Daardoor is er van enige hinder van bestaande bedrijvigheid voor de toekomstige woonfunctie geen sprake meer.
Ook het plandeel langs de Veerweg is opgenomen met de bestemming 'Woongebied - Uit te werken - 2', vanwege de aanwezigheid van buiten het plangebied (nog) aanwezige bedrijvigheid. Ter plaatse geldt de beheersverordening 'Haven-Noord' waarin wordt uitgegaan van de bestaande situatie en is geregeld dat bestaande bedrijven mogen worden gewijzigd in bedrijven van ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. De afstand tussen de perceelsgrenzen van die bedrijven en de grens van de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' is ca. 20 m. In de huidige situatie zijn grote delen van het bedrijfsterrein onbebouwd en bevindt de aanwezige bebouwing zich op grotere afstand. Voorts staan anno 2014 verschillende bedrijfsgebouwen leeg. Ook hier zal te zijner tijd in het op te stellen uitwerkingsplan worden ingegaan op de dan nog aanwezige bedrijvigheid en de wijze waarop daarmee wordt omgegaan. Eén van de mogelijkheden daarbij is om in het uitwerkingsplan aan de zijde van de Veerweg (ook) niet-woonfuncties te projecteren. Momenteel worden stedenbouwkundige verkavelingen ontwikkeld op basis waarvan de bestemming kan worden uitgewerkt.

Er is geen onderzoek gedaan naar eventuele toekomstige vestiging van kleinschalige bedrijven of horecagelegenheden in het bestemmingsplan De Haven. Het uitgangspunt is, dat in het totale plan de vestiging van bedrijven, instellingen en horeca mogelijk is. Het gaat daarbij echter om kleinschalige bedrijven.
In het plangebied De Haven wordt ingezet op de 'horeca categorie-1'. Deze horecavorm past bij de voorgenomen functies en karakteristieken van het havengebied. Het spreekt voor zich, dat geen overlast mag worden veroorzaakt. In het plangedeelte nabij de Schenkelweg wordt 'horeca categorie-2' toegestaan, waardoor ter plaatse een hotel kan worden gerealiseerd.

4.2.3 Conclusie

Er kan met dit bestemmingsplan worden voldaan aan de richtafstanden uit VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering. Met name in het uitwerkingsplan 'Woongebied - Uit te werken - 2' zal dit inzichtelijk worden gemaakt.

4.3 Bodemkwaliteit

4.3.1 Beleid en regelgeving

Wet Bodembescherming (Wbb)
Het doel van deze Wet is het beschermen van de (land- of water-)bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.
Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.

Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Besluit bodemkwaliteit
Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit (volledig) in werking getreden. Het doel van dit besluit
is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten.
Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren.
Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Het besluit heeft
alleen betrekking op steenachtige bouwstoffen. Andere materialen worden in de praktijk ook
toegepast als bouwstof maar vallen niet onder dit besluit. Voor grond en baggerspecie in oppervlaktewater en op landbodems gelden aparte regels die ook in het Besluit bodemkwaliteit zijn
opgenomen; in tegenstelling tot bouwstoffen kunnen ze weer definitief deel gaan uitmaken van
de bodem. Tot slot zijn in het Besluit bodemkwaliteit de kwaliteitsregels voor, ondermeer, bodemonderzoek, bodemsanering en laboratoriumanalyses die worden uitgevoerd door adviesbureaus,
laboratoria en aannemers (bodemintermediairs) vastgelegd. Deze regels zijn bekend
onder de naam Kwalibo (kwaliteitsborging in het bodembeheer). Kwalibo bevat ook maatregelen
om de kwaliteit van ambtenaren die bodembeleid maken of uitvoeren en het toezicht en de
handhaving te verbeteren.

Provinciaal en Regionaal Bodembeleid
Als uitgangspunt om te bepalen of een gebied wel of niet geschikt is voor woningbouw, wordt gebruik gemaakt van de nota "naar een gezamenlijk bodemsaneringsbeleid in de provincie en stad" uit juni 1989, opgesteld door de provincie Zuid-Holland en de gemeenten Den Haag en Rotterdam. Kortweg stelt de nota dat in een geval van herinrichting niet gesaneerd behoeft te worden, indien in de contactzone de geconstateerde waarden de B-waarde uit de Interim-wet Bodemsanering en de Wet Bodembescherming (WBB) niet overschrijden. In de regio Rijnmond voert de DCMR Milieudienst Rijnmond de Wet bodembescherming uit.
Bodemverontreiniging is de chemische toestand van de bodem, waarbij bepaalde stoffen in concentraties boven de streefwaarde aanwezig zijn. Die stoffen hebben ook een interventiewaarde. Dit is het verontreinigingniveau waarboven de kwaliteit van de functie, die de bodem heeft voor mens, plant of dier is verminderd (of dreigt te worden verminderd).

Een bodemverontreiniging die geheel of grotendeels is ontstaan na 1 januari 1987, wordt een 'nieuwe bodemverontreiniging' genoemd. In 1987 is de zorgplicht in de Wet bodembescherming opgenomen. De zorgplicht houdt in, dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging meteen helemaal opgeruimd moeten worden, ongeacht de aangetroffen gehalten en risico's van de verontreinigende stoffen.
Een verontreiniging die is ontstaan vóór 1987 wordt een 'historische bodemverontreiniging' genoemd.
Als de interventiewaarde voor een of meer stoffen is overschreden in een bodemvolume dat kleiner is dan 25 m3 grond en/of 100 m3 grondwater, wordt dit een 'niet ernstige verontreiniging' genoemd. Als de interventiewaarde is overschreden in minimaal 25 m3 grond en/of 100 m3 grondwater, wordt dit een 'ernstige verontreiniging' genoemd. Daarvoor wordt in een beschikking bepaald of er risico's zijn voor mens, plant of dier, waardoor de bodem met spoed moet worden gesaneerd. Als er risico's zijn, wordt ook bepaald, wanneer de sanering moet beginnen. Dit is meestal binnen 4 jaar.

Provinciale milieuverordening en bodemenergie
De Provinciale milieuverordening Zuid-Holland (PMV) is op 27 maart 2013 gewijzigd door het opnemen van regels voor bodemenergiesystemen voor milieubeschermingsgebieden voor grondwater. Hoewel de provincie ambities heeft op het gebied van duurzame energievoorziening, waaronder het toepassen van bodemenergie, zijn er bezwaren tegen bodemenergiesystemen binnen milieubeschermingsgebieden voor grondwater. De provincie dient binnen deze gebieden de kwaliteit van het grondwater te beschermen ten behoeve van de drinkwaterwinning. Daartoe moet zij op grond van de Wet milieubeheer regels opnemen in de PMV. Vanuit deze verantwoordelijkheid dienen voor bodemenergiesystemen binnen genoemde gebieden in de PMV verdergaande beperkingen te gelden dan het algemene beschermingsniveau van het Besluit bodemenergiesystemen. Gelet op de bezwaren tegen bodem- energiesystemen binnen genoemde gebieden, zijn daarom in de PMV expliciete verbodsbepalingen voor die gebieden opgenomen.

4.3.2 Onderzoek

Gedeelte Elementenweg- haven 
Aan de van de beschikbare bodeminformatie is vastgesteld dat het gedeelte van het plangebied gelegen tussen de Elementenweg en de haven zich bevindt op een voormalige ophoging. Het betreft een ophoging met havenslib. Voor wat betreft de tot voor kort in het plangebied gevestigde bedrijvigheid zijn alle mogelijke verontreinigingen, door middel van historisch en verkennend bodemonderzoek in kaart gebracht en onderzocht. Daar waar verontreinigingen zijn aangetroffen heeft, conform de Wet bodembescherming (Wbb), sanering plaatsgevonden en is de kwaliteit zodanig verbeterd, dat de normen voor de functie wonen zijn gewaarborgd. Gezien de locatiespecifieke omstandigheden is speciale aandacht besteed aan de geohydrologische omstandigheden binnen het plangebied en de effecten hiervan op de bodemkwaliteit.

In verband met de voorgenomen woningbouw zijn in dit kader aanvullende maatregelen noodzakelijk. Momenteel worden diverse oplossingsvarianten onderzocht en nader uitgewerkt. Afhankelijk van de nader te bepalen maatregelen kan het zijn dat een mogelijke gebruiksbeperking van gronden, voortvloeiend uit de instandhouding van een eventueel aan te brengen leeflaag, moet worden vastgelegd in het bestemmingsplan. Hiertoe is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen op basis waarvan aan de verschillende bestemmingen de aanduiding 'milieuzone - bodembeschermingsgebied' kan worden gegeven. Op basis van deze aanduiding kunnen in de toekomst, indien noodzakelijk, aan de bestemming regels worden toegevoegd.

Gedeelte haven- Veerweg
Het gedeelte van het plangebied globaal gelegen tussen de haven en de Veerweg wordt aangelegd in de bestaande haven. Grofweg wordt door het slaan van een damwand en het aanbrengen van grond de haven versmald en ontstaat een gebied geschikt voor bebouwing. De inrichting voorziet in een menging van functies waaronder woningbouw. De op te brengen grond is afkomstig uit de te graven havenkommen, zo nodig wordt tevens “schone” grond aangebracht om de functie “wonen” te kunnen waarborgen.

De bodemkwaliteit van de haven is vastgesteld in een verkennend waterbodemonderzoek d.d. 4 mei 2010 (kenmerk 0950301C). De waterbodem is deels vervuild met niet verspreidbare baggerspecie. Voor de uitvoering van het werk zal vanuit civieltechnische overwegingen, de waterbodem is onvoldoende stabiel, de bodem worden afgegraven en na specifieke bemonstering worden afgevoerd.

Bodemkwaliteitskaart en een bodembeheersplan
Voor het plangebied De Elementen is uitvoerig aandacht besteed aan het aspect bodemkwaliteit. In dit kader is voor het gedeelte van het plangebied gelegen tussen de Elementenweg en de haven conform de eisen uit het Besluit bodemkwaliteit een bodemkwaliteitskaart en een bodembeheersplan opgesteld. Deze regels voor grondverzet zijn op 28 oktober 2009 door de raad vastgesteld en worden in 2015 geactualiseerd.
Met het opnemen van regels voor grondverzet binnen het plangebied en de vigerende wet- en regelgeving wordt in voldoende mate geborgd dat de bodemkwaliteit voldoet aan de eisen en normen die gelden voor de beoogde woonfunctie binnen het bestemmingsplan. Zowel voor het gebied Elementenweg- haven als voor het gebied haven- Veerweg is de bodemkwaliteitskaart van toepassing en kan grondverzet plaatsvinden in het kader van de bodemkwaliteitskaart. Binnen de plangrenzen is nader onderzoek niet nodig, dit is alleen nodig indien grond afgevoerd wordt buiten het plangebied of gebiedsvreemde grond wordt aangevoerd.

4.3.3 Conclusie

Met inachtneming van het bovenstaande levert de bodemkwaliteit in het plangebied geen belemmeringen op voor het vaststellen van het bestemmingsplan. Vanuit een oogpunt van milieuhygiënische bodemkwaliteit bestaat er geen bezwaar tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen.

4.4 Duurzame (Energie)voorzieningen

4.4.1 Beleid en regelgeving

Duurzaam bouwen staat voor het ontwikkelen en beheren van de gebouwde omgeving met respect voor mens en milieu zodat kan worden voorzien in de behoefte van de huidige generatie zonder dat voor toekomstige generaties de mogelijkheid wordt ontnomen om ook in hun behoeften te kunnen voorzien. Duurzaam bouwen is daarmee onderdeel van de kwaliteit van de gebouwde omgeving.
Bij alle nieuwe ontwikkelingen wordt voorgenomen zo duurzaam mogelijk te bouwen. Dit houdt ook in dat gebruik wordt gemaakt van duurzame materialen. Voorts geldt dat uiteraard wordt voldaan aan de duurzaamheids eisen uit het Bouwbesluit.
Volgens dit bouwbesluit moet de EPC-waarde van een gebouw (de waarde, die aangeeft hoe zuinig een bebouw met energie omspringt) maximaal 0,4 bedragen. De haalbaarheid van het aspect duurzaam bouwen wordt haalbaar geacht. Bij de eventuele toepassing van ondergrondse energieopslagsystemen speelt de wet- en regelgeving een voorname rol. Hierbij dient onderscheid gemaakt te worden tussen open en gesloten systemen. Voor open systemen is de Waterwet van toepassing. Gesloten energieopslagsystemen vallen momenteel nog niet onder een wettelijk kader.
Naast energie wordt er ook gedurende de uitvoering van het gehele project De Elementen gezocht naar hergebruik van materiaal. Tijdens de sloop vrijgekomen (natuurstenen) klinkers worden bijvoorbeeld hergebruikt voor de nieuwe bestrating in zowel het deelgebied Het Land als mogelijk ook in De Haven. Grond wordt efficiënt opgeslagen en hergebruikt binnen het plangebied zodat onnodig zwaar transport wordt vermeden.

4.4.2 Onderzoek

Aansluitend bij het regionale convenant “Verbeteren energieprestatie nieuwbouw” is er op initiatief van de Stadsregio Rotterdam een energievisie opgesteld voor dit plangebied. Hier is ook subsidie voor toegekend. Deze energievisie stelt het ambitieniveau om een EPC-waarde van 0 te realiseren. Deze energievisie is op 24 april 2013 aan de Stadsregio aangeboden.

4.4.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is gericht op een zo duurzaam mogelijke planvorming en dat er wordt voldaan aan de laatste duurzaamheidseisen uit het Bouwbesluit.

4.5 Externe Veiligheid

4.5.1 Beleid en regelgeving

Alle ruimtelijke plannen moeten worden getoetst aan het externe veiligheidsbeleid. Deze verplichting is voor wat betreft de risico's van bedrijven vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi),
voor buisleidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en in de circulaire
Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRNVGS) voor wat betreft het transport van gevaarlijke
stoffen. De toetsing aan het externe veiligheidsbeleid moet worden uitgevoerd als het plangebied
gelegen is binnen het invloedsgebied van een risicobron. Wanneer dit het geval is moet beoordeeld
worden of het plan voldoet aan de grens, c.q. richtwaarde van het plaatsgebonden risico van deze
risicobron. Verder zal in dat geval het groepsrisico beschouwd en onderzocht moeten worden. Tevens
dient advies te worden gevraagd bij de Veiligheidsregio Rijnmond (VRR).
De DCMR Milieudienst Rijnmond heeft op verzoek van de gemeente een inventarisatie gemaakt van alle risicovolle inrichtingen en transportroutes, die invloed kunnen hebben op het gemeentelijk grondgebied.


Deze inventarisatie heeft de basis gevormd voor de opgestelde visie externe veiligheid “Spijkenisse
Veiliger ” die d.d. 21 maart 2012 door de gemeenteraad is vastgesteld.
Als algemene visie op externe veiligheid is geformuleerd, dat risico's onvermijdelijk zijn. Vanwege de
ligging van Spijkenisse ten opzichte van het havenindustriegebied en bijbehorende transportroutes is het een utopie om te denken, dat het gemeentebestuur de burgers absolute veiligheid kan garanderen. Er zullen altijd risico's blijven bestaan. In de huidige situatie wordt binnen de gemeente voldaan aan de externe veiligheidsnormen en is het in die zin “veilig genoeg””. Op enkele plaatsen kan het
mogelijk veiliger, vaak gaat het dan om zaken die buiten de invloed en competenties liggen van de
gemeente. Uitgangspunt voor de gemeente is om samen met bedrijven en partners zoals de DCMR,
Milieudienst Rijnmond en de VRR de veiligheidssituatie in die gevallen te verbeteren.
Kernpunt van het gemeentelijk externe veiligheid beleid is verder, dat de gemeente bij
nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening houdt met de door de veiligheidsregio Rotterdam-Rijmond
aangehouden effectzones bij ongevallen en de daaraan gerelateerde gewenste maatregelen
(kwetsbaarheidszonemodel VRR ).

Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is sinds 27 oktober 2004 van kracht.
Het besluit verplichtte gemeenten risicovolle situaties van inrichtingen ten opzichte van kwetsbare bestemmingen binnen 3 jaar te saneren als het plaatsgebonden risico hoger was dan 10-6. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevi werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.

Besluit externe veiligheid buisleidingen
Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn risicoafstanden opgenomen voor ondergrondse buisleidingen met gevaarlijke stoffen.
Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevb werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.

Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
In de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen geeft het Rijk hun beleid aan over de afweging tussen veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving. Bij het opstellen van deze circulaire is zoveel mogelijk aangesloten op de systematiek zoals die is opgenomen in het Bevi.

Provinciaal beleid: CHAMP
De Provincie Zuid- Holland heeft, om het begrip groepsrisico en de bijbehorende motivatieplicht (bij overschrijdingen van de oriënterende waarde) inhoud te geven de CHAMP-benadering ontwikkeld. CHAMP is een acroniem voor: Communicatie, Horizon, Anticipatie, Motivatie en Preparatie. Eerder genoemde toetsingskader is een aanvulling op en in sommige gevallen een invulling van de CHAMP plicht.
De voorgenomen ontwikkeling wordt met behulp van de CHAMP methodiek tegen het licht gehouden.

Gemeentelijk beleid: Visie Externe veiligheid
Bij Externe Veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Er worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.


Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats.
Bij plaatsgebonden risico gaat het om de kans per jaar dat een gemiddelde persoon op een bepaalde geografische plaats in de omgeving van een transportroute overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen op deze transportroute, er van uitgaande dat die persoon onbeschermd en permanent op deze plaats aanwezig is.
Anders gezegd, het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten: risicocontour). Dergelijke contouren zijn van belang bij de beoordeling of een risicovolle activiteit of een risicogevoelige bestemming op een bepaalde plaats kan worden toegelaten. Voor plaatsgebonden risico is door de rijksoverheid voor nieuwe situaties een grenswaarde vastgesteld van 10-6/jaar.

Groepsrisico
Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van één ongeval op de transportroute waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Dit risico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergegeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare.
Hoe meer personen per hectare in het schadegebied van een hier bedoeld ongeval aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve kansen per jaar op ten minste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico is in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico een oriënterende waarde.

4.5.2 Onderzoek

Op basis van de inventarisatie van de DCMR Rijnmond het het plangebied te maken met verschillende risicobronnen, te weten:

  • Shell Nederland Raffinaderij B.V.
  • De Oude Maas, route Botlek brug - Drechtsteden
  • De Witte Pomp Noordeinde (LPG - tankstation)
  • A 15 Spijkenisse -Hoogvliet Aveling
  • spoortraject Europoort-Botlek (baanvak 56).

Doordat het plangebied buiten het groepsrisicoaandachtsgebied van 200 m ligt van de A15 en het spoortraject, behoeft volgens het toekomstig Besluit externe veiligheid transport, het groepsrisico van deze twee risicobronnen niet verantwoord te worden.
Met het LPG tankstation de Witte Pomp, met een vulpunt aan de Veerweg, is overeenstemming bereikt over het beëindigen van de activiteit per 1 november 2015. Om die reden is dit vulpunt eveneens niet in het onderzoek opgenomen. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat ten behoeve van de Externe Veiligheidsvisie van de gemeente door DCMR op 9 februari 2012 verschillende risicobronnen zijn geïnventariseerd en dat daaruit blijkt dat dit vulpunt in de huidige situatie onder de oriënterende waarde ligt. In het nu aan de orde zijnde bestemmingsplan is opgenomen dat in de omgeving van het vulpunt alleen gebouwd kan worden via een uitwerkingsplan. Uitgangspunt is dat op het moment van het vaststellen van het uitwerkingsplan het LPG-vulpunt is verwijderd.

4.5.2.1 Toetsing aan externe veiligheidsbeleid (plaatsgebonden risico)

Shell Nederland Raffinaderij B.V.
Shell heeft meerdere contouren voor het plaatsgebonden risico, geen daarvan reikt tot het plangebied.

Oude Maas
Voor de Oude Maas geldt dat de veiligheidsafstand, de afstand van de risicobron tot aan de plaats waar het plaatsgebonden risico gelijk is aan de wettelijke grens- en richtwaarde, ligt op de oever van de rivier. Binnen de oevers van de rivier worden middels dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Tevens is het betreffende gebied bestemd als water (waterstaat). Er kunnen binnen deze bestemming geen (kwetsbare) objecten worden gerealiseerd. Het plaatsgebonden risico vormt derhalve geen belemmering om het bestemmingsplan vast te stellen.
Hoewel het (concept) Besluit transportroutes externe veiligheid nog niet in werking is getreden, dient te worden opgemerkt dat de toekomstige veiligheidsafstanden uit dit besluit van invloed zijn op dit bestemmingsplan. Het voornemen is namelijk om binnen het besluit een zogenaamd plasbrandaandachtsgebied op te nemen dat reikt tot 40 m landinwaarts van de oever van de rivier. Binnen deze zone worden nieuwe ontwikkelingen niet meer toegelaten, of ten minste aan zeer strenge voorwaarden verbonden. Binnen dit bestemmingsplan zijn geen bouwvlakken opgenomen binnen de betreffende zone.

4.5.2.2 Toetsing aan externe veiligheidsbeleid (groepsrisico)

Shell Nederland Raffinaderij B.V.
Het plangebied ligt op circa 2.700 meter vanaf het bedrijf Shell Nederland Raffinaderij B.V. Dit bedrijf heeft een wettelijk invloedsgebied van 9.800 meter. Het plangebied ligt dus binnen het invloedsgebied van dit bedrijf. In de Visie op externe veiligheid "Spijkenisse Veiliger” is bepaald dat bij een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een risicobron het groepsrisico alleen berekend hoeft te worden wanneer het plan ligt binnen het groepsrisicoaandachtsgebied van deze risicobron. Het groepsrisicoaandachtsgebied van Shell Nederland Raffinaderij B.V. bedraagt 3.400 meter Het plan ligt dus binnen het groepsrisicoaandachtsgebied waardoor door middel van een berekening van het groepsrisico bepaald moet worden of het plan gevolgen heeft voor de hoogte van het groepsrisico.

Voor de berekening van het groepsrisico (zie bijlage 5) is op basis van de beschrijving uit het Masterplan en het ontwerpbestemmingsplan uitgegaan van de volgende populatie: In de dag zijn 700 woningen en 500 extra personen aan de populatie toegevoegd. Dus een totaal van 700*1,2 + 500 = 1340 personen.
In de nacht zijn 700 woningen, dus een totaal van 700*2,4 = 1680 personen toegevoegd. Zoals uit het rekenresultaat blijkt is de toename vanwege de ruimtelijke ontwikkeling van De Haven in het groepsrisico van Shell Nederland Raffinaderij B.V. verwaarloosbaar. De overschrijding van de oriëntatiewaarde is bekend en wordt veroorzaakt door omliggende bedrijven van de Shell Nederland Raffinaderij B.V.. De fN-curve is opgenomen in de in bijlage 3 opgenomen notitie.
Het verwerken van het advies van de VRR, over de zelfredzaamheid en rampenvoorbereiding, is voldoende voor de verantwoording van het groepsrisico van deze risicobron.

Oude Maas
Op dit moment is de rekenmethodiek voor zeevaart nog niet opgenomen in het RBM II. Volgens paragraaf 3.1 van de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is het daarom voor zeevaart voldoende een kwalitatieve inschatting van de risico's te maken. Volgens het Basisnet Water is het groepsrisico lager dan de oriëntatiewaarde. Hierbij is rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen waaronder deze ontwikkeling.

De gemeente is van mening dat het groepsrisico geen belemmering vormt voor het vaststellen van het onderhavige bestemmingsplan.

4.5.2.3 Advies Veiligheidsregio Rijnmond (VRR)

Bij diverse bestemmingsplannen, die reeds voor het plangebied de Elementen in procedure zijn gebracht, is de VRR in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen over de verantwoording van het groepsrisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid met betrekking tot het plangebied. Deze adviezen zijn in dit (ontwerp) bestemmingsplan verwerkt.
Overeenkomstig het derde lid van artikel 13 van het Bevi zal de gemeente het bestuur van de regionale brandweer (in casu de VRR) het ontwerp bestemmingsplan in het kader van het vooroverleg ter advisering voorleggen. Indien de VRR op basis van het ontwerp bestemmingsplan nog aanvullende maatregelen wenst, zullen deze indien dit juridisch mogelijk is, in de regels van het bestemmingsplan worden verwerkt.
In hoofdlijnen omvat het eerdere advies van de VRR de volgende voorzieningen cq. aanbevelingen:

  • 1. Met betrekking tot de voorziene ontwikkelingen geldt, dat bij een toxische wolk de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen verbeterd kunnen worden door de gebouwen geschikt te maken om enkele uren in te schuilen. Hiervoor dienen deuren, ramen en ventilatieopeningen afsluitbaar te zijn en het luchtverversingssysteem uitgeschakeld te kunnen worden.
  • 2. Voorziene ontwikkelingen binnen de 1% letaliteitscontour (300 m vanaf het midden van de Oude Maas als gevolg van een flare) zodanig te construeren, dat aanwezigen bij een (dreigende) flare meer tijd en gelegenheid hebben om te vluchten. Voor het ontvluchten van de voorziene objecten is het wenselijk minimaal één (nood)uitgang van de Oude Maas af te richten. Verder verdient het aanbeveling om alle (nood)uitgangen in voldoende mate aan te laten sluiten op de infrastructuur in de omgeving.
  • 3. Het plangebied laten voldoen aan de bereikbaarheid, ontsluiting en bluswatervoorziening, zoals gesteld conform de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR). Dit behoort ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de afdeling OI&P van de Regionale Brandweer Rotterdam-Rijnmond, district Zuid-Hollandse Eilanden.
  • 4. Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen, zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne 'goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand”.

Ad 1 en 2
In het bestemmingsplan wordt via een aanduiding in de verbeelding de zone van 300 m vanaf het midden van de Oude Maas zichtbaar gemaakt. In de planregels wordt vervolgens verwoord, dat binnen dat gebied (woon)bebouwing uitsluitend is toegestaan, indien maatregelen worden getroffen om het luchtverversingssysteem uit te schakelen en ramen, deuren en ventilatieopeningen te kunnen sluiten en er voorts sprake is van minimaal 1 (nood)ontsluiting aan de van de Oude Maas afgekeerde zijde.

Ad 3
De bereikbaarheid van het gebied is voldoende, aanrijden is mogelijk van verschillende zijden. Er zullen voldoende bluswatervoorzieningen aanwezig zijn.

Ad 4
Voorlichting en instructie van de aanwezige personen vormt onderdeel van het gemeentelijke rampenplan.

De VRR geeft in haar eerdere adviezen aan, dat de risicobron Oude Maas tot incidenten kan leiden, die vallen in de maatrampklasse II (flare en toxisch scenario). De maatrampklasseschaal loopt van I tot en met V, waarbij tot en met klasse III beheersbaar wordt geacht door de hulpverleningsdiensten.

Bij brieven van 6 juni 2014 en 28 november 2014heeft de VRR bericht in te stemmen met de benadering van de gemeente, die is gebaseerd op de adviezen van de VRR op het plan De Elementen (d.d. 18 oktober 2010, kenmerk 1011685/SRC/JT/RL/DdG).

4.5.3 Conclusie

Omdat geen van de risicobronnen knelpunten opleveren op het gebied van het plaatsgebonden risico, er slechts een geringe toename van het groepsrisico is te verwachten, er binnen het plangebied de Elementen bij alle projectfases veel inspanningen zijn verricht om de situatie op het gebied van externe veiligheid in kaart te brengen en daar nimmer grote knelpunten zijn vastgesteld, acht de gemeente het verantwoord dit bestemmingsplan in procedure te brengen. Het externe veiligheidsbeleid vormt naar het inzicht van de gemeente dan ook geen belemmering voor het vaststellen van het onderhavige bestemmingsplan.

4.5.4 Verantwoording

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan “De Haven” is door de gemeenteraad formeel verantwoording afgelegd met betrekking tot de vastgestelde overschrijding van de oriënterende waarde voor het groepsrisico. Met betrekking tot de woningbouwontwikkeling voorzien in het voorliggende bestemmingsplan is op 30 oktober 2014 door DCMR Milieudienst Rijnmond geadviseerd. Het advies is als bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd.
Uit het advies blijkt dat als risicobron voor het plangebied uitsluitend Shell Raffinaderij B.V. van belang is. De groepsrisicoberekening geeft aan dat door de voorgenomen woningbouwontwikkeling weliswaar het groepsrisico beïnvloedt maar dat deze beïnvloeding verwaarloosbaar is. Volgens het advies kan volstaan kan worden met het overnemen van het advies van de Veiligheidsregio Rotterdam(VRR). Deze adviezen d.d. 6 juni 2014 en 28 november 2014, gegeven in het kader van het (voor-)overleg 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zijn in het bestemmingsplan verwerkt. Nu de overschrijding van de oriënterende waarde voor het groepsrisico een zeer beperkt karakter heeft en de adviezen van de VRR zijn en worden toegepast, bestaan voor de voorgenomen ontwikkeling vanuit externe veiligheidsoverwegingen geen bezwaren. Door de vaststelling van het bestemmingsplan zal deze verantwoording expliciet zijn vastgelegd.

4.6 Geluid

4.6.1 Beleid en regelgeving

Wet geluidhinder
Op grond van artikel 76 van de Wet geluidhinder wordt bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder, voor de geluidsbelasting op de gevels van woningen langs die weg, de waarden in acht genomen die ingevolge artikel 82 en 100 als ten hoogste toelaatbaar worden aangemerkt.
Artikel 74 van de Wet geluidhinder stelt dat voor het bepalen van de geluidsbelasting iedere weg in beschouwing dient te worden genomen, tenzij er sprake is van woonerf, dan wel van een maximum snelheid van 30 km/u. De omvang van het gebied dat in de beschouwing moet worden betrokken hangt af van het aantal rijstroken van de weg. Voor wegverkeerslawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB; de maximale ontheffingswaarde is 63 dB.
Voor spoorweglawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van 55 dB en een maximale ontheffingswaarde tot 68 dB.
De Wet geluidhinder verplicht om industrieterreinen waarop lawaaiveroorzakende bedrijven zijn of kunnen worden gevestigd te zoneren. Bij de zonering worden primair de grenzen vastgelegd van het gebied waarbinnen lawaaimakende bedrijven gevestigd mogen zijn. Vervolgens wordt ten behoeve van het gezoneerde industrieterrein de zonegrens bepaald en vastgesteld. Het gebied binnen de zonegrens vormt het aandachtsgebied. De binnen het aandachtsgebied geldende wettelijke voorkeursgrenswaarde, dan wel de binnen de zone vastgestelde hogere waarden -max. 55 dB(A)- zijn bepalend voor de toelaatbaarheid van geluidproducerende activiteiten.
Buiten de geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein niet meer bedragen dan 50 dB(A).

4.6.2 Onderzoek

Het plangebied heeft te maken met geluidsbelasting van verschillende geluidsbronnen en van meerdere kanten. Er is sprake van industrielawaai en wegverkeerslawaai. Het wettelijk kader wordt gevormd door de Wet geluidhinder (Wgh). In de Wgh zijn geluidsgevoelige bestemmingen aangewezen, zoals woningen en scholen. Daarnaast zijn voor de verschillende bronnen van lawaai geluidszones en voorkeursgrenswaarden benoemd.
Wanneer voorkeursgrenswaarden worden overschreden, kunnen burgemeester en wethouders hogere waarden vaststellen. De maximaal te ontheffen waarden zijn eveneens vastgelegd.
De Wgh geeft het kader voor het vaststellen van een hogere waarde. Voor het bepalen van de benodigde motivering van een hogere waardenbesluit geeft de Wgh aan de gemeente een zekere beleidsvrijheid. De Wgh stuurt in eerste instantie op het voldoen aan de voorkeursgrenswaarden. Wanneer dit niet lukt, moeten maatregelen worden onderzocht om dit alsnog te bewerkstelligen. De Wgh hanteert daarbij de voorkeursvolgorde bronmaatregelen – overdrachtsmaatregelen – maatregelen bij de ontvanger.
Voor het vaststellen van hogere waarden heeft de gemeente in 2009 de beleidsregel 'Vaststelling hogere waarde' vastgesteld. In dit beleid zijn gemeentelijke eisen vastgelegd voor het toekennen van hogere waarden. De eisen hebben betrekking op:

  • geluidsluwe zijde
  • geluidsluwe buitenruimte (indien van toepassing)
  • woningindeling

Bij het vaststellen van de hogere waarden die voor dit bestemmingsplan noodzakelijk zijn, zal dit beleid worden gevolgd.
Het akoestisch onderzoek van DCMR Milieudienst Rijnmond d.d. 26 november 2014 geeft aan dat zowel op het gebied van verkeerslawaai, als industrielawaai hogere waarden dienen te worden vastgesteld. Het akoestisch onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

4.6.2.1 Wegverkeerslawaai

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen geluidzones, met uitzondering van woonerven en 30 km/uur wegen.

Het plangebied De Haven ligt binnen de zones van de Groene Kruisweg, de Veerweg, de Schenkelweg, Doctor J.M. den Uyllaan en de Elementenweg. Het onderzoek geeft de volgende resultaten:

Groene Kruisweg
De voorkeurswaarde van 48 dB wordt op een groot deel van het plangebied overschreden. De maximale waarde waarvoor ontheffing kan worden verleend (63 dB) wordt niet overschreden.

Schenkelweg
De voorkeurswaarde van 48 dB wordt op ongeveer de helft van het plangebied overschreden. De maximale waarde waarvoor ontheffing kan worden verleend (63 dB) wordt niet overschreden.

Elementenweg
De voorkeurswaarde van 48 dB wordt op een deel van het plangebied overschreden. De maximale waarde waarvoor ontheffing kan worden verleend (63 dB) wordt niet overschreden.

Doctor J.M. den Uyllaan
De voorkeurswaarde van 48 dB wordt op een klein deel van het plangebied overschreden. De maximale waarde waarvoor ontheffing kan worden verleend (63 dB) wordt niet overschreden.

Veerweg
De voorkeurswaarde van 48 dB wordt wordt bij enkele woningen overschreden. De maximale waarde waarvoor ontheffing kan worden verleend (63 dB) wordt niet overschreden.


Conclusie wegverkeerslawaai
Uit het onderzoek van DCMR blijkt dat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar dat de maximaal vast te stellen hogere grenswaarde van 63 dB niet wordt overschreden.
Het college van burgemeester en wethouders kan een hogere waarde verlenen voor de woningen, die niet aan de voorkeurswaarde voldoen.
Voor de plandelen met de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' zal dit pas bij het uitwerkingsplan aan de orde komen. Voor nu is van belang te constateren dat de maximaal vast te stellen hogere waarde van 63 dB ook in die plandelen niet wordt overschreden.

4.6.2.2 Railverkeerslawaai

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle spoorwegen en metrobanen geluidszones. Het plangebied ligt niet binnen de zones van de metrobaan van de metrolijnen met Rotterdam en Schiedam.

4.6.2.3 Industrielawaai

In het kader van de Wet geluidhinder moeten alle industrieterreinen waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, gezoneerd zijn.

Het project De Elementen en daarmee ook het onderhavige plangebied ligt binnen de geluidszone van het industrieterrein Botlek/Pernis (Rotterdam) en binnen de zone van industrieterrein Haven/Hongerland (Spijkenisse).

Het door de DCMR Milieudienst Rijnmond uitgevoerde onderzoek heeft de volgende resultaten opgeleverd.

Botlek /Pernis
Op 19 februari 1998 is door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland voor het industrieterrein Botlek/Pernis het saneringsprogramma vastgesteld. Door de Minister van VROM is op basis van dit saneringsprogramma op 5 juli 2000 een besluit genomen over de “maximaal toelaatbare geluidsniveaus” (MTG's) bij de rondom het industrieterrein gelegen woonkernen. De geluidsbelasting in het plangebied is berekend met het rekenmodel dat ten grondslag ligt aan deze MTG's.

Uit onderzoek blijkt dat de voorkeurswaarde van 50 dB(A) op het gehele plangebied wordt overschreden. De maximale waarde waarvoor ontheffing kan worden verleend (55 dB(A)) wordt op enkele locaties op het zuidelijke deel van het plangebied op 5 meter hoogte overschreden. Dit wordt veroorzaakt door reflecties op de achterliggende gebouwen en omdat het een open gebiedsberekening betreft (zonder afschermende en reflecterende effecten van objecten in het gebied).
Indien een hogere waarde wordt aangevraagd, moet de geluidbelasting worden berekend op de gevels van de woningen, dat wil zeggen: exclusief de reflectie van de achterliggende gevel. Zonder deze reflectie wordt op die locaties minder dan 55 dB(A) berekend. Wanneer de locatie en hoogte van de toekomstige bebouwing bekend is, zal uit nader onderzoek moeten blijken, of ook in datgeval in het plangebied de waarde van 55 dB(A) niet wordt overschreden. Door reflecties tussen de geplande woningen is het mogelijk dat deze waarde plaatselijk wordt overschreden.

Dit deel van het bestemmingsplan kent bovendien een uitwerkingsbevoegdheid. Met de Crisis- en herstelwet is het door wijziging van de Wet geluidhinder mogelijk om voor situaties die betrekking hebben op industrielawaai en wegverkeerslawaai ook hogere waarden vast te stellen (en te toetsen) in de procedure voor een uitwerking- of wijzigingsplan. Er is voor gekozen om van deze mogelijkheid gebruik te maken. Op het moment dat de locatie en hoogte van de bebouwing bekend zijn, zal een onderzoek moeten worden uitgevoerd waarin de geluidbelasting op de gevels van de woningen wordt berekend. Gelijktijdig met het ontwerp van het uitwerkingsplan moeten de ontwerpbesluiten voor hogere waarden ter inzage worden gelegd.

Voor het deel van het bestemmingsplan waarvoor een rechtstreekse bouwtitel is opgenomen, heeft de DCMR een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Akoestisch onderzoek bestemmingsplan De Haven (v5), Geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer en industrie, DCMR nr 21870802, dd 26 november 2014).
In dit onderzoek blijkt dat de maximale hogere waarde van 55 dB(A) niet wordt overschreden. De waarde van 55 dB(A) wordt namelijk alleen overschreden vanaf de 7e bouwlaag in het gebied waar de maximale bouwhoogte 12 meter bedraagt. Op basis van deze berekeningen is een procedure voor een hogere waarde vanwege het industrieterrein Botlek-Pernis gestart.

Haven en Hongerland
Op 29 september 1997 is door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland voor het industrieterrein Haven en Hongerland het saneringsprogramma vastgesteld. Door de Minister van VROM is op basis van dit saneringsprogramma een besluit genomen over de (MTG's) bij de rondom het industrieterrein gelegen woningen. De geluidsbelasting in het plangebied is berekend met het rekenmodel dat ten grondslag ligt aan deze MTG's.
De voorkeurswaarde van 50 dB(A) wordt op een groot deel van het plangebied overschreden, maar de maximale ontheffingswaarde (55 dB(A)) wordt niet overschreden.

Voor het gebied geldt het bestemmingsplan Haven en Industrieplan 2e herziening, onherroepelijk goedgekeurd op 30 juli 1986 door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. Dit bestemmingsplan bestemt het gebied tot “industrieterrein” waarop de vestiging van “grote lawaaimakers” in de zin van de Wet geluidhinder is toegestaan. Voor het gebied Haven-Hongerland is bij Koninklijk Besluit op 5 juli 1993 (nr. 93.005529) overeenkomstig de Wet geluidhinder een geluidzone vastgesteld.

Conclusie industrielawaai
Uit het onderzoek van DCMR blijkt dat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar dat de maximaal vast te stellen hogere grenswaarde van 55 dB(A) niet wordt overschreden.
Het college van burgemeester en wethouders kan een hogere waarde verlenen voor de woningen, die niet aan de voorkeurswaarde voldoen.
Voor de plandelen met de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' zal dit pas bij het uitwerkingsplan aan de orde komen. Voor nu is van belang te constateren dat de maximaal vast te stellen hogere waarde van 55 dB(A) ook in die plandelen niet wordt overschreden.

4.6.2.4 Scheepvaartlawaai

In de Nederlandse wetgeving zijn geen bepalingen opgenomen voor geluid afkomstig van scheepvaart. Op basis van een uitspraak van de Raad van State blijkt echter, dat in een goede ruimtelijke onderbouwing ook scheepvaartlawaai in overweging genomen moet worden.

Voor de berekening van scheepvaartlawaai is gebruik gemaakt van het Milieueffectrapport, dat ten behoeve van het ruimtelijk plan "Maasvlakte 2" is opgesteld. Uit de studie blijkt dat scheepvaartlawaai niet relevant is voor het bestemmingsplan. Scheepvaartlawaai wordt verder buiten beschouwing gelaten.

4.6.2.5 Hogere waarden

Het bevoegd gezag wordt via een afzonderlijk verzoek verzocht hogere grenswaarden vast te stellen voor uitvoering van de plannen. Voor de plandelen met de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' zal dit pas bij het uitwerkingsplan aan de orde komen.

4.6.2.6 Binnenwaarden

De binnenwaarde is de geluidsbelasting in bijvoorbeeld een woning ten gevolge van geluidsbronnen van buiten de woning. Voor een woning geldt een maximale binnenwaarde van 33 dB (Bouwbesluit hoofdstuk 3). Als aan de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder wordt voldaan dan wordt verondersteld, dat de maximaal toegestane binnenwaarde niet wordt overschreden. Als een hogere waarde verleend wordt, zullen extra gevelmaatregelen nodig zijn om de binnenwaarde te waarborgen.

4.6.3 Conclusie

Vanuit een oogpunt van geluidhinder bestaat er geen bezwaar tegen dit bestemmingsplan.

4.7 Luchtkwaliteit

4.7.1 Beleid en regelgeving

De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007 is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • Negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

In de wet zijn regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes, lood, koolmonoxide en benzeen. Van deze grenswaarden mag niet worden afgeweken. De plandrempels zijn voor de jaren 2007 tot en met 2010 voor alle stoffen, behalve stikstofdioxide, gelijk aan de grenswaarden.
Met deze Wet is tevens ingezet op het opstellen van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (afgekort NSL).

Op 31 juli 2009 heeft de Minister van VROM het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) vastgesteld. Het NSL bevat de maatregelen die vereist zijn om tijdig te voldoen aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit van richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa. Het NSL biedt ook de onderbouwing voor de in het NSL genoemde ruimtelijke projecten met gevolgen voor de luchtkwaliteit. Het NSL heeft een looptijd van vijf jaar en is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Artikel 15.6, eerste lid, onder c van de Wet milieubeheer biedt de mogelijkheid om projecten te realiseren die “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdragen aan de concentratie van een stof waarvoor de richtlijnen een grenswaarde bevatten. Nadere toetsing aan de grenswaarden is in dat geval niet nodig. Omdat in Nederland alleen de concentraties PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide) de grenswaarden dreigen te overschrijden, richt de uitwerking van het begrip NIBM zich op deze twee stoffen.

Het begrip NIBM is gedefinieerd in de algemene maatregel van bestuur “niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”, kortweg het Besluit NIBM. Een bijdrage aan de concentratie PM10 of NO2 wordt als “in betekenende mate” (IBM) beschouwd als de bijdrage groter is dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor één van beide stoffen. Een project wordt dus aangemerkt als NIBM als de bijdrage van dat project niet groter is dan 1,2 ug/m3 PM10 én niet groter dan 1,2 ug/m3 NO2. Als dit aannemelijk kan worden gemaakt, is een nadere toetsing of onderbouwing wat betreft de luchtkwaliteit niet nodig.

Deze grens van 3% is gekoppeld aan de werking van het NSL. Het effect van het NSL-maatregelenpakket is namelijk zo groot dat de grenswaarden ook worden bereikt als projecten onder deze 3%-grens niet afzonderlijk, op projectniveau, worden gecompenseerd voor hun effect op de luchtkwaliteit. De effecten van deze projecten worden met andere woorden op programmaniveau gecompenseerd.

Totdat het NSL definitief was vastgesteld, gold een grens van 1%. Ook deze 1%-grens is in het Besluit NIBM opgenomen, maar is in de context van dit NSL niet langer relevant.

Om het beoordelen van projecten te vergemakkelijken, is de 3%-grens voor een aantal categorieën projecten 'vertaald' in een getalsmatige grens. Dat is gebeurd in de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). Voorbeelden hiervan zijn woningbouwlocaties, kantoorlocaties en bepaalde landbouwinrichtingen. Zo is in voorschrift 3A.2 in bijlage 3A van de Regeling NIBM bepaald wanneer een woningbouwplan NIBM is. Dit is het geval in de volgende situaties:

  • het plan omvat niet meer dan 1.500 woningen met één ontsluitingsweg;
  • Het plan omvat niet meer dan 3.000 woningen met twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling over beide wegen.

Voorschrift 3A.1 bevat een soortgelijke regeling voor kantoorlocaties. De NIBM-grens is dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.


Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
Een belangrijk element in de Wet milieubeheer is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit programma werken het Rijk, de Provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. Per 1 augustus 2009 is het NSL officieel in werking getreden. Het doel van het NSL is dat in Nederland vanaf 2011 aan de normen voor PM10 en vanaf 2015 aan de normen voor NO2 voldaan wordt. In het kader van het NSL is een nieuw begrip geïntroduceerd, namelijk het begrip “niet in betekenende mate”.

Op basis van de Wet milieubeheer en het NSL kan gesteld worden dat een project/plan doorgang kan vinden wanneer:

  • het project of plan “niet in betekenende mate” bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project leidt niet tot overschrijding van grenswaarden;
  • er worden grenswaarden overschreden, maar ten gevolge van het project is er per saldo sprake van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of een gelijkblijvende concentratie van de betreffende stof;
  • er worden grenswaarden overschreden, maar ten gevolge van een door het project optredend effect of een met het plan samenhangende maatregel is er per saldo sprake van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of blijft de concentratie gelijk;
  • het project is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of is in elk geval niet strijdig met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
4.7.2 Onderzoek

Het plan De Elementen is een omvangrijke woningbouwontwikkeling. Er moet rekening worden gehouden met het anti-cumulatiebeginsel (artikel 5 van het besluit NIBM). Hierin is aangegeven dat als er in de directe omgeving van een deelplan (binnen 1000 meter) en binnen afzienbare tijd ook nog andere ontwikkelingen gepland zijn, deze ontwikkelingen dan samen beoordeeld moeten worden. Om de effecten op de luchtkwaliteit van het totale plan in beeld te brengen is een luchtonderzoek uitgevoerd. Het plangebied is onderdeel van De Elementen met in totaal meer dan 3000 woningen en daardoor is er geen sprake van een NIBM-plan als bedoeld in genoemd artikel 3A.2.
In het kader van het bestemmingsplan 'De Haven' is onderzoek naar de luchtkwaliteit uitgevoerd (DCMR 22 februari 2013).
Uit de rekenresultaten blijkt dat langs geen van de beschouwde wegen overschrijdingen optreden van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit in 2020. De resultaten liggen zelfs ver onder de normen, zowel gebruik makende van de verkeerscijfers uit MER De Elementen, als met de verkeerscijfers uit bestemmingsplan 'De Haven'.
Het rapport luchtkwaliteit is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

4.7.3 Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat er geen overschrijdingen optreden van de grenswaarden van de luchtkwaliteit.
Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit is er geen bezwaar tegen de voorgestane ontwikkelingen in het plangebied.

4.8 Natuur en Landschap

4.8.1 Beleid en regelgeving

Rijksbeleid

Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet waarborgt de bescherming van veel in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen artikel 8 t/m 12). Verder is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke ingrepen. Naast de wettelijke verbodsbepalingen is er altijd sprake van een algemene zorgplicht (artikel 2). Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor dieren, planten en hun leefomgeving. Dit houdt onder andere in dat handelingen worden nagelaten die negatieve gevolgen hebben voor soorten of dat maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen te voorkomen.
Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk ontheffing van de Flora- en faunawet te krijgen. Artikel 75 biedt de mogelijkheid om ontheffing aan te vragen van overtreding van de verboden uit de artikelen 8 tot en met 18. Ontheffingen worden verleend door de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) voorheen het Ministerie van LNV. Met ingang van de WABO per 1 oktober 2010 is de Flora en faunawet “aangehaakt” bij de WABO-procedure. In plaats van een ontheffing Ff-wet wordt er dan een zogenaamde “verklaring van geen bedenkingen” (VVGB) afgegeven. Het afgeven van een VVGB vormt dan een onderdeel van de omgevingsvergunning. Het is echter nog steeds mogelijk om een aparte ontheffing aan te vragen bij het Ministerie van ELI, met als voordeel dat de doorlooptijd van de procedure korter kan zijn. Ontheffingen worden alleen verleend als aan bepaalde voorwaarden van zorgvuldigheid is voldaan. In de Flora- en faunawet zijn onder artikel 75 drie tabellen met soorten opgenomen waarvan het beschermingsregime verschilt. Dit hangt samen met de zeldzaamheid en kwetsbaarheid van de betreffende soorten. Voor de voorgenomen ontwikkeling is onderzoek nodig.

Natuurbeschermingswet 1998/Natura 2000-gebied
De Natuurbeschermingswet ziet toe op de bescherming van specifiek aangewezen gebieden ten behoeve van specifieke instandhoudingsdoelen die worden vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten van deze “Natura-2000” gebieden. De instandhoudingsdoelstellingen zijn verder uitgewerkt in o.a. het Natura 2000 doelendocument (Ministerie van LNV 2007) en ontwerpaanwijzingsbesluiten. Krachtens Artikel 10a tweede lid Nb-wet dienen de instandhoudingsdoelstellingen te worden gewaarborgd van de leefgebieden van soorten en habitats die genoemd zijn in het aanwijzingsbesluit. Het gaat daarbij om het behoud van leefgebied voor soorten en habitats die op Europese schaal bedreigd zijn.
Per 1 oktober 2005 is een Nb-wet vergunning verplicht voor alle nieuwe projecten en handelingen die, gelet op de instandhoudingsdoelen:

  • de kwaliteit van de natuurlijke habitats van soorten in het gebied kunnen verslechteren
  • een verstorend effect kunnen hebben voor de soorten waarvoor het gebied is aangewezen
  • de natuurlijke kenmerken van het gebied kunnen aantasten.

Daarnaast is er voor elk nieuw plan een goedkeuringsbesluit nodig (art. 19) indien door dat plan, gelet op de instandhoudingsdoelen:

  • de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het gebied kunnen verslechteren
  • een verstorend effect kan optreden op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.

De vergunningen worden verleend door de provincies (GS) of door de minister van LNV. Zij mogen slechts vergunning verlenen dan wel goedkeuring verlenen aan een plan als zij zich hebben verzekerd dat het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen geen significante effecten heeft op de natuurlijke kenmerken van het gebied. In alle gevallen waarin significante effecten zouden kunnen optreden moet de initiatiefnemer vooraf een passende beoordeling van de gevolgen opstellen, die door GS in haar besluitvorming moet worden betrokken. Deze regels zijn ook van toepassing indien de ingreep niet direct in het Natura-2000 gebied plaatsvindt, maar wel een effect daarop kan hebben.
Daarnaast zal Nederland in de komende jaren voor alle gebieden die samen het Natura 2000-netwerk vormen, beheerplannen opstellen. Deze beheerplannen maken duidelijk welke activiteiten wel en niet mogelijk zijn in en om Natura 2000-gebieden.

Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn
De EG-Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van planten, dieren en leefgebieden. Habitats dienen op grond van hun internationale betekenis beschermd te worden. De EG-Vogelrichtlijn richt zich op de bescherming van vogels en verplicht regeringen om gebieden, die aan een aantal criteria voldoen, als speciale beschermingszone aan te wijzen. Het gaat hierbij om gebieden, die van belang zijn voor vogelsoorten, die binnen de Europese Unie zeldzaam, bedreigd, of kwetsbaar zijn. Ook gebieden, die van belang zijn voor trekvogels vallen binnen deze richtlijn. Indien natuurgebieden zijn, of worden aangewezen als speciale beschermingszones in de zin van de Vogelrichtlijn, is op deze gebieden het "nee - tenzij"- principe en compensatiebeginsel van toepassing.

Provinciaal beleid

Ecologische Hoofdstructuur
Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van natuurgebieden in de EHS die significante negatieve gevolgen kunnen hebben voor de natuur zijn niet toegestaan, tenzij er geen reëlealternatieven beschikbaar zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Natuurgebieden en de groene verbindingen (zoals ecologische verbindingszones) daartussen ((Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur) dienen gevrijwaard te worden van bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de functie van de gebieden. Nieuwe bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de ontwikkeling van de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) zijn uitgesloten. In natuurontwikkelingsgebieden moeten de ontwikkelingsmogelijkheden voor natuurwaarden worden veiliggesteld. Onomkeerbare en/of ongewenste ontwikkelingen moeten worden tegengegaan. Indien om zwaarwegende redenen aantasting van natuur- en landschapswaarden onontkoombaar is en alternatieve oplossingen ter plaatse niet voorhanden zijn, dient compensatie plaats te vinden. Compensatie dient plaats te vinden in de gebieden benoemd in de regeling met betrekking tot het provinciaal compensatiebeginsel.

4.8.2 Onderzoek

In de directe nabijheid van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Oude Maas. De Oude Maas is eveneens onderdel van de EHS (EHS-gebied 'Grote wateren en Noordzee').

Door de Grontmij is reeds in 2008 in het kader van het gehele project De Elementen een natuurtoets uitgevoerd. In verband met het opstellen van het bestemmingsplan De Haven is door de Grontmij dat onderzoek geactualiseerd.
In het onderzoeksrapport d.d. 31 juli 2012, nr. 0069454, is het zuidelijke plandeel belicht en in het onderzoeksrapport d.d. 3 oktober 2014, nr. 336760 het noordelijke plandeel. In het algemeen wordt het volgende geconcludeerd:

  • in het kader van de Natuurbeschermingswet is het niet noodzakelijk vergunning aan te vragen;
  • in het kader van het provinciaal beleid hoeven geen verdere procedures doorlopen te worden;
  • in het kader van de Flora- en faunawet is het niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen voor vleermuizen, mits er niet met kunstlicht gewerkt gaat worden en lichtverstrooiing wordt beperkt en voorts het groen wordt verwijderd in de periode dat de vleermuizen niet aanwezig zijn (november - februari).
4.8.3 Conclusie

Vanuit een oogpunt van Natuur en Landschap bestaan er geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.

4.9 Verkeer en vervoer

4.9.1 Beleid en regelgeving

Nota mobiliteit
Het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan is inmiddels vervangen door de Nota Mobiliteit. Deze nota is het nationaal verkeers- en vervoersplan tot 2020. Centraal staat dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling. Het motto van de nota is:” Sneller, schoner en veiliger van deur tot deur”.

Vanaf augustus 2007 is de inhoud van de nota terug te vinden in de provinciale en regionale plannen.

Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (PVVP 2002-2020)
In het gebied van de stadsregio Rotterdam is het verkeers- en vervoersbeleid van de stadsregio beleidsmatig gezien leidend. De provincie speelt een rol als wegbeheerder. Daarom wordt hier niet verder ingegaan op het provinciaal verkeers- en vervoersbeleid.

Regionaal Verkeers- en Vervoersplan (RVVP 2003-2020)
De stadsregio Rotterdam is verantwoordelijk voor de uitwerking van het landelijk verkeers- en vervoersbeleid voor de regio. Het beleid zou gebaseerd moeten zijn op een Nationaal Verkeers- en Vervoersplan (NVVP), maar bij het ontbreken van een vastgesteld NVVP is door de stadsregio een RVVP opgesteld in de geest van het concept-NVVP. Het RVVP 2003-2020 is op 17 december 2003 door de regioraad vastgesteld. Relevant beleidsuitgangspunt in het RVVP is een goede bereikbaarheid voor personen (binnen richtlijnen voor maximale reistijden) van locaties, waar bovenlokale voorzieningen zijn gevestigd. De overige beleidsuitgangspunten hebben betrekking op de reistijd naar verschillende bestemmingen, de bereikbaarheid voor het goederenvervoer, het inrichten van 'knooppunten', waarop uitwisseling tussen verschillende vervoerswijzen mogelijk is, het bundelen van grote verkeersstromen en de kwaliteit van het openbaar vervoer. De doelstelling in het 'oude' RVVP, dat de groei van het autoverkeer beperkt dient te blijven tot maximaal 15%, is verlaten. In het nieuwe RVVP is het uitgangspunt “mobiliteit mag”, maar binnen de grenzen van leefbaarheid en veiligheid, met het oog op schaarste aan ruimte en aan financiële middelen.

Verkeersbeleid, wegcategoriseringsplan
De lokale taken op het gebied van verkeer en vervoer worden door de gemeente uitgevoerd in nauwe samenwerking met de Stadsregio Rotterdam. Het grootste knelpunt voor Spijkenisse is de matige (externe) ontsluiting van de stad. Met name de onbetrouwbaarheid en de onvoorspelbaarheid van het verkeerssysteem is een knelpunt. Een belangrijk onderwerp in het verkeers- en vervoersbeleid is daarom het bepleiten van de aanleg van een derde vaste ontsluiting in de vorm van een aansluiting op de nog aan te leggen A4-zuid.
Uit verkeersprognoses blijkt dat ook de Ruit van Rotterdam (snelwegen rond Rotterdam), ondanks alle maatregelen die reeds zijn voorzien in de periode 2020-2040, nog steeds niet voldoet aan een goede doorstroming en bereikbaarheid. In samenwerking met de nationale overheid is in 2008 gestart met een verkennende studie naar oplossingen voor de bereikbaarheid van Rotterdam en omstreken. Plannen voor verbreding en verbetering van de A15 zijn momenteel in uitvoering.

In de beleidsnota Verkeer en Vervoer uit 1996 staan twee thema's centraal:

  • 1. het garanderen van de bereikbaarheid van economische- en maatschappelijke activiteiten voor noodzakelijk autoverkeer (goederenvervoer, zakelijk personenvervoer, openbaar vervoer en ambulante werkers);
  • 2. het handhaven en verbeteren van de kwaliteit van het leefmilieu door beperking van de negatieve effecten van verkeer en vervoer.

De overlast door de aanwezigheid van autoverkeer in met name de verblijfsgebieden moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Selectief autogebruik moet daarom worden nagestreefd. Het niet-noodzakelijke verkeer dient te worden teruggedrongen door het openbaar vervoer en het fietsverkeer een grotere rol te laten spelen in het mobiliteitsgedrag. Het autoverkeer dient op de gebiedsontsluitingswegen gebundeld te worden.
Het flankerend beleid komt onder meer tot uiting door de mogelijkheden van vervoersmanagement uit te werken. Er is extra aandacht voor de infrastructuur en exploitatie van het openbaar vervoer. In aanvulling op de tweede metroverbinding met Rotterdam via Schiedam, heeft de gemeente zich ingezet voor verbetering van de busdiensten, de realisering van “Park & Ride” plaatsen (o.a. bij de Heemraadlaan) en openbaar vervoer over water (aanlegsteiger watertaxi).
Voltooiing van het fietspadennet, onder andere door ontbrekende schakels aan te leggen, is een maatregel om het fietsverkeer te bevorderen. Ook het afstemmen van de bebordingssystematiek is een van de acties die past binnen het mobiliteitsbeleid van Spijkenisse.

Wegcategoriseringsplan (1999)
In de beleidsnota 'Verkeer en Vervoer' en in het kader van het landelijke project “Duurzaam Veilig” is in 1999 de noodzaak aangegeven om voor geheel Spijkenisse een wegcategoriseringsplan op te stellen. In dit plan zijn de wegen in een aantal categorieën ingedeeld .

Parkeerbeleid
Spijkenisse volgt ten aanzien van het parkeerbeleid zo veel mogelijk de landelijke richtlijnen van het CROW. Er wordt een onderverdeling gemaakt tussen 'kerncentrum' en 'schil'. Het project De Elementen behoort tot de schil.

4.9.2 Onderzoek

Het bestemmingsplan 'De Haven' is geen plan op zich, maar een onderdeel van het grotere project De Elementen. Ook het project De Elementen staat niet op zich, maar past in de wijze waarop Spijkenisse zich als stad (verder) ontwikkeld. De stad heeft een positie en een taak in de regio. De groei en ontwikkeling van de stad is niet alleen een initiatief van Spijkenisse, maar dient ook een groter geheel. De ontwikkeling van Spijkenisse met ondermeer de toename van het woningaantal, het zorgen voor een aantrekkelijk centrum, het zorgen voor werkgelegenheid, trekt als vanzelfsprekend ook extra verkeer aan. Ook daarover zijn afspraken gemaakt, zoals in de Provinciale Structuurvisie (voorheen het Streekplan RR2020), Regionaal Verkeers- en Vervoersplan (RVVP 2003-2020). Die onderdelen zijn onlosmakelijk verbonden met de ontwikkeling van Spijkenisse en komen dan ook (telkens) terug in vastgestelde visies, zoals Structuurvisie Spijkenisse 2010-2020 en het Stadsplan 2020.
Het nu aan de orde zijnde plan De Haven past in deze visies en afspraken.

Mobiliteitsparagraaf
Het project De Elementen voorziet in de ontwikkeling van voornamelijk woningbouw in de periode 2010 tot 2030. Het totale plan betreft de realisatie van circa 2700 woningen. Voor plandeel De Haven gaat het om ca. 25 % van het aantal van De Elementen.
Deze ontwikkeling in aantallen is meegenomen bij het opstellen van het RVMK 3.0 met 2010 als basisjaar. Het RVMK bevat naast deze ontwikkeling alle overige stadsregionale geplande ontwikkelingen zoals bijvoorbeeld de realisatie van bedrijfsterreinen, nieuwe infrastructuur en algemene groeicijfers.

Verkeerseffecten prognosejaar 2030 Regionale Verkeersmilieukaart (RVMK) 
De verkeerseffecten als gevolg van ontwikkelingen staan in het RVMK altijd in relatie tot elkaar. Aangezien de planontwikkeling van De Elementen loopt van 2010 tot 2030 kan voor het inzichtelijk maken van de verkeerseffecten het basisjaar 2010 vergeleken worden met het prognosejaar 2030. In De bijlage 'Mobiliteitsparagraaf' toont de I/C-verhoudingen van wegvakken voor het prognosejaar 2030. De Hartelbrug, Spijkenisserbrug en Aveling (Noord) zijn het hoogst belast. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de Hartelbrug met een vrij lage capaciteit in het model is opgenomen, dit blijkt uit tellingen waar intensiteiten hoger opliepen zonder problemen te geven in de afwikkeling. De Aveling (Noord) overschrijdt zowel in 2010 als in 2030 de capaciteitbelasting. Hieruit kan geconcludeerd worden dat wat betreft het totaal aan ontwikkelingen volgens het model op wegvakniveau geen extra nadelige overbelasting van het nabij gelegen wegennet optreed.

Verkeersgeneratie De Elementen 
De bijlage 'Mobiliteitsparagraaf' toont de verkeersgeneratie 2030 uit het gebied De Elementen en hoe zich dat over het omliggende wegennet verdeeld. Het grootste deel hiervan is terug te vinden op de Spijkenisserbrug en in Spijkenisse zelf. Slecht een heel beperkt deel is terug te vinden op de Hartelbrug.

4.9.3 Conclusie

Vanuit een oogpunt van verkeer en vervoer bestaan geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.

4.10 Water

4.10.1 Beleid en regelgeving


Waterwet
De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden en vervangt de acht hiernavolgende wetten in het kader van waterbeheer:

  • Wet op de waterhuishouding;
  • Wet verontreiniging oppervlaktewateren;
  • Wet verontreiniging zeewater;
  • Grondwaterwet;
  • Wet droogmakerijen en indijkingen;
  • Wet op de waterkering;
  • Wet beheer rijkswaterstaatswerken (de 'natte' delen daarvan);
  • Waterstaatswet 1900 (de 'natte' delen daarvan).

Daarnaast wordt vanuit de Wet bodembescherming de regeling voor waterbodems ondergebracht bij de Waterwet.
De waterwet vormt de basis voor normen die aan watersystemen kunnen worden gesteld. Voor primaire waterkeringen blijken de normen uit de wet zelf, andere normen voor rijkswateren worden opgenomen in het Waterbesluit of de Waterregeling. Voor de regionale wateren zullen de verordeningen en plannen van de provincies normen bevatten.
Zo maakt de Waterwet het mogelijk om normen te stellen voor watersystemen ter voorkoming van onaanvaardbare wateroverlast. Ook geeft de Waterwet normen voor de bergings- of afvoercapaciteit van regionale watersystemen. Het regionale watersysteem dient zo te worden ingericht, dat bij hoog water voldoende water kan worden geborgen of afgevoerd.
De waterbeheerders zijn ook verplicht te voldoen aan een aantal belangrijke waterkwaliteitseisen.

Modern waterbeheer doet recht aan de verschillende relaties en belangen die spelen rondom water. De waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, - kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening.
Door het samenvoegen van meerdere vergunningen in de Waterwet nemen de bureaucratie en de regeldruk voor burgers en bedrijven af. In de Waterwet gaan zes vergunningen uit eerdere wetten op in één watervergunning. De Waterwet sluit goed aan op de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro), waardoor de relatie met het ruimtelijke omgevingsbeleid wordt versterkt. Met één integrale wet is ook het uitvoeren van Europese waterrichtlijnen eenvoudiger geworden. Dat geldt onder meer voor de Kaderrichtlijn Water, die uitgaat van internationale stroomgebieden en watersystemen (rivieren, meren en delta's), de richtlijn over beoordeling en beheer van overstromingsrisico's. Voor activiteiten in buitendijks gebied is het kader van de Waterwet van toepassing.
De Waterwet kent formeel slechts twee waterbeheerders: het rijk, als beheerder van de rijkswateren en de waterschappen, als beheerders van de overige wateren. De waterbeheerder is verantwoordelijk voor de bestuursrechtelijke handhaving van de Waterwet.
Provincies en gemeenten zijn formeel geen waterbeheerder, maar hebben wel waterstaatkundige taken. Op gemeenten rust een hemel- en grondwaterzorgplicht, zoals deze in januari 2008 via de Wet gemeentelijke watertaken is vastgelegd in de Wet op de waterhuishouding.
Waterbeheerders kunnen via waterakkoorden afspraken maken met andere overheden over het te voeren waterbeheer. Ook biedt de wet de mogelijkheid om tot bestuurlijke afspraken te komen tussen een waterschap en een gemeente. Deze mogelijkheid is procedureel eenvoudig.
De waterbeheerder dient leggers van waterstaatswerken op te stellen. Dit zijn registers, waarin wordt aangegeven aan welke eisen de waterstaatswerken moeten voldoen voor wat betreft ligging, vorm, afmeting en constructie. In een legger worden ook de beheersgrenzen en de beschermingszones van waterstaatswerken duidelijk aangegeven.

Nationaal Bestuursakkoord Water
Door klimaatverandering, zeespiegelrijzing, bodemdaling en verstedelijking komt de waterhuishouding van Nederland in de 21e eeuw onder druk te staan. Daarom is in het "Nationaal Bestuursakkoord Water" (juli 2003) afgesproken dat de waterproblematiek, gezamenlijk met de diverse betrokken partijen, opgelost moet worden. Onderdeel van die afspraak is dat voor ruimtelijke plannen een watertoets verplicht is. De watertoets omvat onder meer overleg met de waterbeheerder en de opname van een waterparagraaf. In het kader van de watertoets heeft de gemeente overleg gevoerd met de waterbeheerder waterschap Hollandse Delta.
Als vervolg op het bovenbeschreven akkoord is op 21 april 2011 door de betrokken partijen een nieuw breed Bestuursakkoord getekend, waarvan het Bestuursakkoord Water op 23 mei 2011 door de betreffende partners is ondertekend.

Beleidslijn grote rivieren
De Beleidslijn Grote Rivieren heeft als doelstelling:

  • de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed te behouden;
  • ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken;

De beleidslijn is van belang voor toepassing van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en vormt een nadere uitwerking van het ruimtelijk beleid voor het rivierbed, zoals dat in de Nota Ruimte is verwoord. De hoofdlijnen van het afwegingskader zijn beschreven in de beleidsbrief “Beleidslijn Grote Rivieren“ (februari 2006).
Het toepassingsgebied van de Beleidslijn Grote Rivieren omvat het gehele rivierbed, waarvoor de vergunningplicht ingevolge artikel 1a van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr) van toepassing is. In deze wet worden de rivieren, behorende tot de wateren in beheer bij het Rijk, begrensd door de buitenkruinlijn van de primaire waterkering in de zin van de Wet op de waterkering dan wel, waar zodanige waterkering ontbreekt door de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde lijn van de hoogwaterkerende gronden.
De beleidslijn biedt een systematische aanpak om stap voor stap de afwegingsgronden en de rivierkundige voorwaarden voor ruimtelijke initiatieven in het rivierbed te kunnen bepalen, ten behoeve van de beoordeling van activiteiten/ingrepen.

Provinciaal Waterplan 2010 – 2015
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland geeft antwoord op de vraag wat er in de periode 2010-2015 moet gebeuren om de provincie Zuid-Holland ook in de toekomst op een duurzame wijze veilig en leefbaar te houden. Het gaat daarbij om de volgende opgaven:

  • Waarborgen van de veiligheid tegen overstromingen (kustbescherming, regionale keringen, buitendijkse gebieden);
  • Realiseren van mooi en schoon water (waterkwaliteit, waternatuur, zwemwater);
  • Ontwikkelen van een duurzame zoetwatervoorziening (droogte en verzilting, drinkwatervoorziening en duurzame greenports);
  • Het realiseren van een robuust en veerkrachtig watersysteem (wateroverlast, waterbeheer en bodemdaling, stedelijk waterbeheer).

In het Provinciaal Waterbeheersplan Zuid-Holland geeft de provincie aan op welke wijze invulling wordt gegeven aan duurzame (stedelijke) watersystemen. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in Zuid-Holland moet meer rekening worden gehouden met de consequenties van onder meer klimaatverandering. Bij keuzes ten aanzien van het waterbeheer en ruimtelijke ontwikkelingen moet onder andere gezocht worden naar flexibele en veerkrachtige oplossingen.
Rekening moet worden gehouden met zeespiegelrijzing en grotere (piek)rivierafvoeren.
In overleg met de provincie Zuid-Holland is, uitgaande van de nu aanwezige inzichten welke eveneens zijn gehanteerd in het kabinetsstandpunt “Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw” bepaald, dat op termijn rekening moet worden gehouden met een toekomstige hoogte van de regionale waterkering NAP + 3,60 meter. Bij nieuwe ontwikkelingen zal met deze toekomstige hoogte rekening worden gehouden.

Waterbeheerplan 2009 - 2015
Spijkenisse ligt in het werkgebied van het waterschap Hollandse Delta. Het waterschap zorgt voor waterbeheer, waterkwaliteit en waterkeringen in het gebied van de Zuid-Hollandse Eilanden. Dit houdt in:

  • a. Zorg voor de hoeveelheid oppervlaktewater;
  • b. Bewaking van de kwaliteit van het oppervlaktewater;
  • c. Zuiveren van afvalwater;
  • d. Beheer en onderhoud van dijken, kades en waterwegen (waterkeringen);
  • e. Onderhoud van niet-provinciale wegen en een aantal fietspaden buiten de bebouwde kom.

Door een partiële herziening is de looptijd van het door de waterbeheerders opgestelde "Waterbeheersplan 2009-2015" tot 2018 verlengd. Speerpunten van het beleid zijn onder meer het bereiken van waterkwaliteitsdoelstellingen, een betere afstemming van het waterbeheer met de ruimtelijke ordening en het opstellen van stedelijke waterplannen.
Het Waterstructuurplan Voorne-Putten (2002) is een beleidstuk, dat in regionale samenwerking met het waterschap is opgesteld, om vooral de kwantitatieve aspecten van het water binnen het landelijk gebied in beeld te brengen.
Op basis van het "Nationaal Bestuursakkoord Water" heeft het waterschap samen met de gemeente en andere waterbeheerders in het gebied, een waterstructuurplan opgesteld voor het gemeentelijk grondgebied binnen de hoofdwaterkeringen. Dit is het "Waterstructuurplan Spijkenisse" (30-09-2004), dat in paragraaf 4.5.12 nader wordt toegelicht.
Het waterschap is, net zoals alle andere waterbeheerders, door de Europese Unie verplicht om maatregelen te treffen, die de chemische en ecologische waterkwaliteit van de waterlichamen kunnen verbeteren. Het gaat om een inspanningsverplichting op basis van de Kader Richtlijn Water (KRW).

Waterkering
Het hooggelegen groene dijklichaam in De Elementen (de dijk naast de Oude Maas) ligt op + 8,50 m NAP en heeft de functie van primaire waterkering welke beheerd wordt door het waterschap Hollandse Delta. Het bestond uit twee naast elkaar gelegen dijken, de Nieuw Hongerlandsedijk en de Oud Hongerlandsedijk. Bij de start van het project De Elementen is het aangrenzende gebied van de voormalige gemeentelijke huisvuil- en puinstort, dat gemiddeld vier meter lager, op + 4,50 m NAP ligt, gesaneerd. Nu is er nog één dijk aanwezig, de Hongerlandsedijk, die op + 8,50 m NAP is gelegen.
De zone van de Elementenweg en de doortrekking daarvan naar de Hongerlandsedijk, heeft de functie van regionale waterkering.
In de genoemde regionale waterkering mogen geen ontgravingen plaatsvinden zonder ontheffing van het waterschap. Er mogen geen afvoerbuizen in de dijk worden aangelegd.
Ten behoeve van de centrumplannen in de kern Spijkenisse hebben de gemeente en het waterschap, in onderling overleg, de exacte ligging van de waterkeringen in het gebied bepaald.
Uit de keur van het waterschap en de legger van regionale waterkeringen is af te leiden, dat er binnen de beschermingszones van de waterkeringen niet mag worden gebouwd. In verband met de hoogteligging van het aanliggende terrein is hiervan in het verleden reeds afgeweken en is het destijds toegestaan, om met vergunning op de nu bestaande maat (de gegunde bebouwingslijn), binnen de beschermingszone te bouwen. Voor het uitvoeren van werken in waterkeringen en beschermingszones is een vergunning nodig van het waterschap.

Stedelijk Waterplan Spijkenisse
De gemeente heeft in september 1998 het Stedelijk Waterplan Spijkenisse vastgesteld.
Het Stedelijk Waterplan Spijkenisse noemt maatregelen om door het extra inlaten van vers water, het beter doorspoelen van de waterlopen en het uitvoeren van natuurvriendelijke oeverinrichtingsprojecten, de kwaliteit van het oppervlaktewater binnen het stedelijk gebied op een hoger niveau te tillen.

De doelstelling van het project is tweeledig. Ten eerste is het streven erop gericht om in alle watergangen een waterkwaliteitsniveau te halen van minimaal 'biologisch gezond'. Ten tweede wordt ernaar gestreefd om maatregelen te nemen, die de specifieke functies van de watergangen versterken. Deze maatregelen kunnen gericht zijn op de waterbeheersing, de belevingswaarde, de natuurwaarde, of het recreatief medegebruik. Het inventariseren en vastleggen van de functies is een belangrijk onderdeel van het Stedelijk Waterplan.

Waterstructuurplan Spijkenisse
In het “Nationaal Bestuursakkoord Water” is afgesproken, dat gemeenten tussen 2003 en 2006 eigen waterplannen opstellen op grond van de stedelijke wateropgave en rekeninghoudend met de reeds beschikbare (stroom)gebiedsvisie. Om uitvoering te geven aan dit akkoord, heeft de gemeente, samen met de waterbeheerders in het gebied, een waterstructuurplan opgesteld voor het gemeentelijk grondgebied binnen de hoofdwaterkeringen. Het Waterstructuurplan Spijkenisse dat dateert van 30 september 2004, is met name gericht op het stedelijk gebied van Spijkenisse. In het plan is de visie op het watersysteem tot 2050 gegeven, met een vertaling naar de middellange termijn (2015).
Doel van het Waterstructuurplan Spijkenisse is het watersysteem van Spijkenisse in 2015 met een doorkijk naar 2030 duurzaam op orde te hebben.
Voorts heeft het plan als doel: “de inbreng van waterbelangen te leveren voor de actualisatie van het plan en de basis te vormen voor de watertoets van de ruimtelijke plannen”.
De analyse van het Waterstructuurplan Spijkenisse geeft aan, dat het huidige watersysteem in Spijkenisse knelpunten kent. Zonder maatregelen zal in het licht van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling, alsmede verdere verstedelijking, deze situatie verergeren.
Het “Waterstructuurplan” geeft antwoord op de vraag op welke manier Spijkenisse in de toekomst droge voeten kan behouden en welke maatregelen hiervoor nodig zijn. Tevens zijn functiegeschiktheidskaarten voor diverse vormen van grondgebruik opgesteld.
In het streefbeeld is aangegeven dat het met name gewenst is de problematiek van de wateroverlast in Spijkenisse-Noord aan te pakken.

Spijkenisse ligt in het werkgebied van het waterschap Hollandse Delta. Het waterschap zorgt voor waterbeheer, waterkwaliteit en waterkeringen in het gebied van de Zuid-Hollandse Eilanden. Dit houdt in:

  • Zorg voor de hoeveelheid oppervlaktewater;
  • Bewaking van de kwaliteit van het oppervlaktewater;
  • Zuiveren van afvalwater;
  • Beheer en onderhoud van dijken, kades en waterwegen (waterkeringen);
  • Onderhoud van niet-provinciale wegen en een aantal fietspaden buiten de bebouwde kom.

In het Waterstructuurplan Spijkenisse staat, dat voor het stedelijk gebied van Spijkenisse, op de korte termijn wordt gestreefd naar duurzaam stedelijk waterbeheer. Dit waterstreefbeeld 2050 houdt in, dat schoon, verhard oppervlak zoveel mogelijk zal zijn afgekoppeld van de riolering en tegelijk de waterberging op open water is uitgebreid. Vervuilingsbronnen zullen dan zijn aangepakt en gesaneerd. Het streven is, dat in 2050 een aanzienlijk deel van de oevers in het stedelijk gebied van Spijkenisse natuurvriendelijk zal zijn ingericht. Deze uitgangspunten sluiten aan op de doelstelling van de Europese Kader Richtlijn Water (KRW) en het maatregelenpakket van het waterschap Hollandse Delta (WSHD).

Gemeentelijk Rioleringsplan Spijkenisse (GRP)
Algemeen
In het Gemeentelijk Rioleringsplan Spijkenisse 2003-2007 zijn maatregelen opgenomen om de in de gemeente aanwezige bemalinggebieden met een gemengd rioleringsstelsel aan te passen en te laten voldoen aan de milieueisen, die in de Wet milieubeheer aan de gemeenten als verplichting is opgelegd. Een van de doelstellingen van de Wet Milieubeheer is een halvering van de vervuiling door het oppervlaktewater vanuit het riool. Voor het “centrale gebied” heeft dit geresulteerd in het bouwen van een bergbezinkvoorziening (BBV), het aanpassen en vergroten van een aantal hoofdafvoerriolen, het sluiten van de meest vervuilende riooloverstorten en het afkoppelen van afvoerend verhard oppervlak, waardoor de vuilemissie op oppervlaktewater voldoende is gereduceerd om aan de gestelde eisen te voldoen. Hiermee is de zogenaamde “basisplanning” voor de gemeente afgerond.
Het huidige Gemeentelijk Rioleringsplan dateert van 1 december 2008 en is het eerste GRP, dat behalve de zorgplicht voor afvalwater, ook de nieuwe zorgtaken van de gemeente op het gebied van hemelwater en grondwater beschrijft. Dit “verbrede” GRP is door de raad vastgesteld voor de planperiode 2009-2013.

Conform de huidige eisen volgend uit de Wet milieubeheer, dient een (verbeterd) gescheiden rioolstelsel te worden aangelegd. Dit betekent dat het afvalwater en het regenwater apart worden ingezameld en afgevoerd. Schoon hemelwater wordt naar het oppervlaktewater gebracht. Hemelwater afkomstig vanaf de daken kan rechtstreeks worden afgekoppeld, mits er geen uitloogbare materialen gebruikt worden. De rechtstreekse afvoer van hemelwater naar het oppervlaktewater heeft tot gevolg, dat het riool minder snel zal overlopen.
Daarnaast zal tevens de mogelijkheid open gehouden worden om een gescheiden rioolstelsel met voorzieningen toe te passen.

Grondwater
De zorgplicht voor het grondwater is een gemeentelijke taak, waarin de gemeente een trekkersrol moet vervullen. Voorheen was dit een taak van de provincie, het waterschap en de gemeente samen.
In natte perioden komt in Spijkenisse regelmatig grondwateroverlast voor. Dit treedt vooral op in gebieden die op grotere afstand liggen van open water, doordat daar het grondwater het meest opbolt. De gemeente inventariseert waar het grondwater voor problemen kan zorgen. Hiertoe legt zij een netwerk van peilbuizen aan, waarmee de stand van het grondwater wordt gemeten. Aan de hand van de meetresultaten kan een goed beeld worden geschetst van de grondwaterstanden in een gebied en kunnen eventuele problemen worden aangepakt.

4.10.2 Onderzoek
4.10.2.1 Huidige waterhuishouding

De kern Spijkenisse ligt in de delta van de grote rivieren. Het plangebied De Elementen grenst direct aan de Oude Maas en aan de bestaande haven van Spijkenisse.
De bestaande haven is via een sluis verbonden met de Oude Maas. Ook de geschiedenis van het aangrenzende gebied heeft direct te maken met de ligging van de delta. Van oorsprong was dit gebied een zogenaamde aanwaspolder. Dit was oorspronkelijk buitendijks gebied dat door natuurlijke aanslibbing met klei is opgehoogd en in de 16e en 17e eeuw is ingepolderd. Meer dan 1,2 m onder maaiveld ligt veen. Spijkenisse ligt in het beheergebied van het waterschap Hollandse Delta.

4.10.2.2 Oppervlaktewater

Binnen het stedelijk gebied van Spijkenisse is een aantal peil- en afvoergebieden te onderscheiden. De Schenkelweg vormt een waterscheiding binnen dit stelsel. Het aan de dijkzone grenzende peilgebied Schenkel heeft een peil van -1,60 m NAP. De afvoer van overtollig water door neerslag en kwel vindt plaats via een stelsel van hoofdwatergangen en gemalen.
Deelplan De Haven beschikt door de al bestaande haven over oppervlaktewater.

4.10.2.3 Waterkering

Het hooggelegen groene dijklichaam in het plangebied (Hongerlandsedijk) ligt op + 8,50 m NAP, dit is de leggerhoogte en heeft de functie van hoofdwaterkering welke beheerd wordt door het waterschap Hollandse Delta.
De zone van de Elementenweg en de doortrekking daarvan naar de Hongerlandsedijk, heeft de functie van regionale waterkering. Aangezien de Elementenweg een compartimenteringdijk is, is een keurvergunning vereist voor de aanleg van nieuwe watergangen en voor de verkeersontsluiting van gebied De Haven naar de Elementenweg. In de genoemde regionale waterkering mogen geen ontgravingen plaatsvinden zonder ontheffing van het waterschap.
De ontwikkeling van plangebied De Haven heeft, gezien de afstand tot deze waterkering, geen consequenties voor zowel de hoofdwaterkering als voor de secondaire waterkering zoals de Elementenweg en Schenkelweg (3.60+ NAP).

4.10.2.4 Grondwater

Het plangebied De Haven behoudt mogelijk de hoge ligging. Ook in de nieuwe situatie zal om die reden geen grondwateroverlast optreden. Het hemelwater zal direct in de haven zelf worden afgevoerd. Ook in geval van (geringe) verlaging van het totale terrein is er om die reden geen sprake van grondwateroverlast.

4.10.2.5 Riolering

Conform de huidige eisen volgend uit de Wet milieubeheer dient voor het te realiseren nieuwbouwproject een gescheiden rioolstelsel te worden aangelegd. Het rioleringsplan voor het totale plangebied is ter beoordeling aan het waterschap en/of RWS voorgelegd. In overleg met deze waterkwaliteitsbeheerder(s) is er voor gekozen om al het van het verhard oppervlak afstromend hemelwater (HWA) direct onder vrijverval op de haven te lozen. De vuilwaterstroom (DWA) zal via een nieuw aan te leggen rioolstelsel apart afgevoerd worden naar het reeds bestaande rioolgemaal aan de westkant van het plangebied nabij de Schenkelweg.

Gezien de hoogteligging van het plangebied in relatie tot de waterstanden in de haven zijn geen directe grondwaterproblemen te verwachten. Indien toch gekozen wordt voor de aanleg van een drainagesysteem dan dient ook deze afvoer, evenals die van de HWA leiding, op de haven te worden aangesloten.

4.10.2.6 Belevingswaarde water

Door de transformatie van plangebied De Haven ontstaat er een aantrekkelijk en bijzonder woon, en of -werkgebied direct grenzend aan de bestaande haven van Spijkenisse. Dat versterkt de identiteit van Spijkenisse als geheel maar ook als stad aan de rivier met een echte eigen (thuis)haven.

4.10.3 Conclusie

De ontwikkeling van plangebied De Haven is in overleg met de waterbeheerders tot stand gekomen en voldoet aan de waterstaatkundige uitgangspunten.
Waterschap Hollandse Delta en Rijkswaterstaat hebben in de overlegfase ingestemd met dit bestemmingsplan.
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.

4.11 M.e.r.- Beoordeling

4.11.1 Beleid en regelgeving

In de afgelopen jaren was het gemeentelijk milieubeleid vooral gericht op uitvoering van wettelijke taken als vergunningverlening en handhaving van milieuregels.
Meer en meer bleek, dat milieufactoren bij ruimtelijke ontwikkelingen, zoals bouwplannen en bestemmingsplannen, belangrijk en soms zelfs essentieel kunnen zijn voor de realisatie van deze plannen.
Hierbij gaat het met name om zaken als luchtkwaliteit, geluidhinder, externe veiligheid en water.
Daarom is het mede van belang, dat een gemeentelijk milieubeleid wordt ontwikkeld.

Op 11 juli 2007 heeft de gemeenteraad het milieubeleidsplan Spijkenisse 2007-2010 genaamd “Het milieu op de kaart” vastgesteld. In dit plan is de visie van de gemeente vastgelegd ten aanzien van het te voeren milieubeleid. Het plan gaat uit van twee hoofddoelen voor het milieubeleid in Spijkenisse, te weten:

  • Het realiseren van een optimale leefkwaliteit binnen de gemeente. Hierbij gaat het om een samenspel van milieuhygiënische, sociale, ruimtelijke en economische aspecten, als bereikbaarheid, veiligheid, schoonheid en rust;
  • Een vroegtijdige afstemming tussen milieubeleid en ruimtelijk beleid. Door het tijdig in kaart brengen van relevante milieuthema's kan worden voorkomen, dat gewenste ruimtelijke ontwikkelingen vertraging oplopen, of onmogelijk worden.

In het plan zijn o.a. voor de verschillende doelgroepen (bedrijven, huishoudens en de gemeentelijke organisatie) en voor diverse thema's speerpunten aangegeven, die de gemeente wenst te bereiken in de planperiode.
Het huidige milieubeleid van de gemeente vraagt, gezien het bovenstaande dan ook een zorgvuldige afhandeling van de milieuaspecten van nieuwe bouwplannen. Om die reden is de voorgenomen bouwactiviteit van De Elementen m.e.r.-beoordelingsplichtig geacht. De gemeenteraad dient, op basis van een beoordeling van de mogelijke bijzondere omstandigheden, een besluit te nemen, of er een milieu effect rapportage (m.e.r.) moet worden opgesteld.

4.11.2 Onderzoek

Aan de gemeenteraad is op 9 juli 2008 een m.e.r.-beoordeling voor het hele project De Elementen ter vaststelling aangeboden.
De voorgenomen activiteit is beoordeeld op de volgende aspecten:

  • a. de kenmerken van de activiteit;
  • b. de plaats waar de activiteit plaatsvindt;
  • c. de samenhang met andere activiteiten ter plaatse;
  • d. de kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, die de activiteit kan hebben.


a. Kenmerken van de activiteit
Langs de Oude Maas worden woningen gebouwd, alsmede voorzieningen voor commerciële dienstverlening en niet commerciële voorzieningen, kantoren met bijbehorende infrastructuur en recreatieve groenvoorzieningen. Het plangebied De Elementen bevat vier deelprojecten: De Dijk, Het Land, Het Park en De Haven.

b. Plaats van de activiteit
Onderzocht is, of in het onderhavige gebied bijzondere flora, of fauna voorkomt, die verstoord wordt door de geplande activiteit. Uit dit onderzoek blijkt, dat dit niet het geval is. Volgens de Stichting Natuur en Landschap kunnen met weinig extra investeringen de aanwezige waarden behouden blijven, door te benutten wat aanwezig is en bepaalde elementen in de plannen op te nemen. Bij de invulling van het gebied zullen deze aanbevelingen worden opgevolgd.

c. Samenhang met andere activiteiten
In het omringende gebied vinden op dit moment nog industriële activiteiten plaats. In de toekomst zullen deze bedrijven verdwijnen en plaats maken voor woningbouw. Gelet op de reeds aanwezige milieubelasting, zal de voorgenomen activiteit geen negatieve invloed hebben op de omringende omgeving.

d. Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu
De bouw van woningen en voorzieningen voor dienstverlening in dit gebied, heeft een toename van de automobiliteit van 9,2% tot gevolg binnen het plangebied en op de aansluitende Schenkelweg.
Sinds 1988 wordt in berekeningen van het regionale verkeersmodel van het RVMK, voor wat betreft het geluid en de luchtkwaliteit, rekening gehouden met toename van het verkeer, als gevolg van de geplande woningbouw in dit gebied. De gevolgen van het toegenomen verkeer, voor het geluid en de luchtkwaliteit, zijn meegenomen in het plan.

4.11.3 Conclusie

De commissie Centrumplan heeft op 25 juni 2008 advies uitgebracht voor de m.e.r.-beoordeling over de woningbouw in het project De Elementen te Spijkenisse. In het aan de gemeenteraad uitgebrachte advies van de commissie wordt geconcludeerd, dat er gelet op de aard van de activiteit en daaraan gekoppelde effecten en gegevens, vigerende wetgeving en beleidsuitspraken, geen sprake is van bijzondere omstandigheden met zodanige nadelige milieugevolgen, dat het opstellen van een milieueffectrapport (MER) gerechtvaardigd is.
Besloten is (b&w-besluit d.d. 3 juni 2008 en raadsbesluit 9 juli 2008):

  • 1. op grond van de onder 5.1.a. tot en met 5.1.d. genoemde overwegingen, te concluderen, dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals genoemd in artikel 7.8 van de Wet milieubeheer, waaronder de voorgenomen activiteit ondernomen zal worden;
  • 2. in verband hiermee te besluiten, dat geen Milieueffectrapportage behoeft te worden opgesteld.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Planmethodiek

5.1.1 Wet ruimtelijke ordening

In deze paragraaf komen de wettelijke voorwaarden voor de goede ruimtelijke onderbouwing aan bod.
Volgens artikel 3.1 eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven. Deze regels betreffen in elk geval regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken. Deze regels kunnen tevens strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen, met dien verstande dat deze regels ten aanzien van woningbouwcategorieën uitsluitend betrekking hebben op percentages gerelateerd aan het plangebied.
In artikel 3.3 van de Wro staat het volgende opgenomen. Om te voorkomen dat in een bestemmingsplan begrepen grond minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van de daaraan bij het plan te geven bestemming dan wel om een overeenkomstig het plan verwezenlijkte bestemming te handhaven en te beschermen, kan bij het bestemmingsplan worden bepaald, dat het verboden is om binnen een bij dat plan aangegeven gebied zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders:
a. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren;
b. bouwwerken te slopen.

Volgens het eerste lid van artikel 3.6 van de Wro kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels:

  • a. binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kunnen wijzigen;
  • b. het plan moeten uitwerken;
  • c. van bij het plan aan te geven regels ontheffing kunnen verlenen;
  • d. ten aanzien van in het plan omschreven onderwerpen of onderdelen nadere eisen kunnen stellen.


Bij de opzet van het bestemmingsplan is uitgegaan van een globale opzet van het plan.
Het plandeel waar woonbebouwing rechtstreeks is toegestaan (het plangedeelte nabij de Oude Maas) heeft de bestemming 'Woongebied'. Binnen deze bestemming zijn ook bijhorende functies als wegen, straten, pleinen, groengebieden, water en parkeren, toegestaan.
Het plangedeelte nabij de Schenkelweg, alsmede het plangedeelte aan de Veerweg hebben beide de bestemming 'Woongebied - Uit te werken'.

Bij een globale planvorm zonder uitwerkingsverplichting, zoals 'Woongebied', ontstaan rechtstreeks bouwmogelijkheden. Hierdoor zou in theorie de kans kunnen bestaan dat derden overgaan tot een eigen invulling, die wellicht afwijkt van de door de planopstellers beoogde invulling. Doordat de gemeente eigenaar is van de betreffende gronden binnen het plangebied en deel uitmaakt van de ontwikkelcombinatie, is de kans dat dit in deze situatie zal gebeuren nihil.

Wel is het van belang dat na de uitvoering van het bestemmingsplan (na 10 jaar) een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld, om daarin de totale beheerssituatie vast te leggen.

5.1.2 Besluit ruimtelijke ordening

Het bestemmingsplan dient ingericht te worden conform het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) van 21 april 2008. In het Bro zijn bepalingen opgenomen over de vormgeving, inrichting, beschikbaarstelling, bekendmaking en terinzagelegging van ruimtelijke besluiten.

Artikel 3.1.3 geeft aan dat een bestemmingsplan naast de bij of krachtens de wet voorgeschreven bestemmingen en regels, in elk geval een beschrijving van die bestemmingen bevat, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven.

Artikel 3.1.4 geeft aan dat een bestemmingsplan, voor een op grond van artikel 3.6, eerste lid, onder b, van de wet uit te werken deel van het plan, op een zodanige wijze de doelstellingen aangeeft, dat voldoende inzicht wordt verkregen in de toekomstige ontwikkeling van het desbetreffende gebied.

5.1.3 Grondexploitatiewet

In hoofdstuk 6 van de Wro zijn regels opgenomen met betrekking tot de exploitatie van gronden. Grondexploitatie kan worden omschreven als het proces van productie van bouw- en woonrijpe grond en het zorg dragen, dat deze bouwrijpe grond op het juiste moment op de markt is. De grondexploitatieregels zijn weliswaar onderdeel van de Wro, maar zijn via de afzonderlijke Grondexploitatiewet gelijktijdig met de overige hoofdstukken van de Wro in werking getreden. De reden voor het introduceren van nieuwe regels voor de grondexploitatie was, dat de bestaande mogelijkheden van kostenverhaal in de praktijk niet optimaal bleken te werken. De Grondexploitatiewet introduceert de term exploitatieplan.
Voor het onderhavige plangebied behoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld omdat kostenverhaal verzekerd is nu de gemeente alle gronden in eigendom heeft.

5.2 Verbeelding en regels

Bij het opstellen van de verbeelding (plankaart) en regels is uitgegaan van de landelijk voorgeschreven standaarden (o.a. SVBP 2012). Daarbij is gebruik gemaakt van het handboek voor het opstellen van bestemmingsplannen. De basis voor dit handboek zijn de door het Rijk ontwikkelde DURP-standaarden. Dat wil zeggen dat een vaste indeling van de verbeelding en de regels is aangehouden en dat de verbeelding getekend is op een wijze, waardoor deze geschikt is voor digitale toepassingen en uitwisseling met andere instanties (conform SVBP 2012).
Op de verbeelding wordt met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de kaart met aanduidingen nadere regels aangegeven. De verbeelding is volgens IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van kaarten. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners. Tevens maakt deze methode het mogelijk om het plan digitaal (via internet) te raadplegen.
 

5.3 Toelichting

In Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijk ordening zijn de volgende bepalingen met betrekking tot de toelichting van een bestemmingsplan opgenomen:
Een bestemmingsplan, alsmede een ontwerp hiervoor, gaat vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd:

  • a. een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
  • b. een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • c. de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg;
  • d. de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
  • e. een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • f. de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.

Voor zover bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer wordt opgesteld, waarin de hierna volgende onderdelen zijn beschreven, worden in de toelichting ten minste neergelegd:

  • a. een beschrijving van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
  • b. voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
  • c. een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.
     

5.4 Regels

Hoofdstuk 1 inleidende regels

In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard dat gebruikt wordt in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "wijze van meten” opgenomen, waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

Hoofdstuk 2 bestemmingsregels

Algemeen
In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Daarnaast zijn - voor zover nodig- per bestemming specifieke gebruiksregels gegeven. Het gaat om de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer - 1', 'Water - Haven', 'Woongebied', 'Woongebied - Uit te werken', 'Waarde - Archeologie' en 'Waterstaat - Waterkering'.
De genoemde bestemmingen worden hieronder kort toegelicht.

Groen
De bestemming "Groen" is gelegd op de gronden nabij de sluis en sluit daarmee aan op de groenbestemming in het bestemmingsplan voor het gebied De Dijk en Het Land.
In deze bestemming komen de gebruikelijke onderdelen voor. Toegevoegd is de mogelijkheid om, in het geval een verkeersverbinding over de sluis wordt gemaakt, de benodigde aansluitende wegen door het groen te maken.

Verkeer - 1
Het gedeelte van de Schenkelweg dat in dit plangebied is opgenomen heeft de bestemming 'Verkeer - 1'. Diezelfde bestemming heeft het grootste deel van de buiten het plangebied gelegen Elementenweg. De wegen waar het verblijven voorop staat kunnen worden aangelegd binnen de bestemming 'Woongebied'.
De bestemming 'Verkeer – 1' is gericht op de afwikkeling van met name het autoverkeer. De bestemming kent de gebruikelijke inhoud.

Water - Haven
De bestemming 'Water - Haven' is gericht op de activiteiten in de haven, zoals het aan- en afmeren van boten. Uiteraard heeft de haven ook een functie voor het verkeer te water en voor de waterhuishouding en waterberging. Eveneens is geregeld dat een jachthaven is toegestaan.
Het is binnen deze bestemming toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde te bouwen ten behoeve van het aan- en afmeren. Voorts is het mogelijk gemaakt bruggen over de haven te maken ten behoeve van fietsers en voetgangers. Eveneens is het toegestaan een verkeersverbinding te maken over de sluis.

Woongebied
Het gaat in De Haven om het bouwen van woningen en dat wordt mogelijk gemaakt via deze bestemming. In de regels voor de gronden met deze bestemming is een aantal van maximaal 270 woningen genoemd. Bewust is geen onderscheid gemaakt tussen gestapelde en niet-gestapelde woningen: er is veel mogelijk. Overeenkomstig het Masterplan Spijkenisse Haven loopt de bouwhoogte op vanaf de Elementenweg tot aan de haven: er zijn daarbij drie zones met respectievelijk maximale bouwhoogten van 12, 15 en 25 m.
Vanwege de gewenste diversiteit/veelkleurigheid is binnen deze bestemming ook het realiseren van verschillende voorzieningen mogelijk gemaakt. Er is een totale maximale oppervlakte van 2.500 m2 opgenomen, waarbij voor dienstverlening, horeca categorie 1 en kantoren, elk een maximum van 500 m2 geldt. Voorts geldt voor die functies dat er sprake moet zijn van kleinschaligheid, zodat voor deze vestigingen een maximum oppervlakte van 150 m2 per vestiging is opgenomen.
Vanwege de relatie met het centrum van Spijkenisse is de functie 'detailhandel' achterwege gelaten. Mocht er in de toekomst een verzoek om vestiging van detailhandel komen en deze detailhandel een positieve bijdrage levert aan het functioneren van het gebied, dan kan worden overwogen via de zogenaamde kruimellijst alsnog medewerking aan een vestiging te geven. Het spreekt voor zich dat dit ook kan worden toegepast in de uit te werken woongebieden.

Woongebied - Uit te werken
Het plangedeelte nabij de Schenkelweg, alsmede het plangedeelte aan de Veerweg hebben beide de bestemming 'Woongebied - Uit te werken'.
Voor het plangedeelte nabij de Schenkelweg is dit vooral gedaan omdat dit gebied in de fasering als laatste deel aan de orde is.
Het plangedeelte aan de Veerweg heeft een uit te werken bestemming gekregen omdat dan op het moment van concrete planvorming onder meer rekening kan worden gehouden met de dan aanwezige situatie op het bedrijventerrein ten noorden van de Veerweg. De verwachting is dat dat bedrijventerrein binnen de planperiode ophoudt te bestaan c.q. van kleur zal verschieten. In een uitwerkingsplan kan daarmee rekening worden gehouden.

De bestemming 'Woongebied - Uit te werken - 1' is gebruikt voor het plangedeelte nabij de Schenkelweg.
In de uitwerkingsregels is opgenomen dat:

  • a. indien bij het opstellen van het uitwerkingsplan het LPG-vulpunt aan de Veerweg nog als zodanig in gebruik is, wordt in het uitwerkingsplan het groepsrisico conform de wettelijk voorgeschreven methodiek verantwoord;
  • b. er mogen maximaal 270 woningen worden gebouwd;
  • c. er mag maximaal 2500 bvo m2 worden gebouwd ten behoeve van de functies dienstverlening, horeca, kantoor, bedrijven, maatschappelijk, met dien verstande dat:
    • 1. deze functies uitsluitend op de begane grond zijn toegestaan;
    • 2. de oppervlakte voor zowel dienstverlening, horeca categorie-1 en kantoor maximaal 500 m2 bvo per functie mag bedragen;
    • 3. per vestiging de oppervlakte voor dienstverlening, horeca categorie-1, kantoor niet meer mag bedragen dan 150 m²;
  • d. in afwijking van de maximum oppervlakten genoemd in sub c is horeca categorie-2 toegestaan, echter uitsluitend in het plangedeelte dat direct grenst aan de Schenkelweg en is aangegeven met de aanduiding 'wonen uitgesloten';
  • e. indien er onvoldoende markt blijkt te zijn voor een functie als bedoeld in sub d, kunnen de betreffende gronden eveneens worden bebouwd ten behoeve van de functies 'bedrijf' en 'maatschappelijk'; ook dan zijn de maximum oppervlakten als bedoeld in sub c niet van toepassing;
  • f. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan in de verbeelding is ingeschreven;
  • g. voor bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, geen gebouwen zijn gelden dezelfde regels als in artikel 6 van deze regels (bestemming Woongebied).

De bestemming 'Woongebied - Uit te werken - 2' is gebruikt voor het plangedeelte nabij de Veerweg.
In de uitwerkingsregels is opgenomen dat:

  • a. indien bij het opstellen van het uitwerkingsplan het LPG-vulpunt aan de Veerweg nog als zodanig in gebruik is, wordt in het uitwerkingsplan het groepsrisico conform de wettelijk voorgeschreven methodiek verantwoord;
  • b. bij het op te stellen uitwerkingsplan dient rekening te worden gehouden met de op dat moment aanwezige bedrijven in het bedrijvengebied ten noorden van de Veerweg en wel op zodanige wijze dat door het uitwerkingsplan het functioneren van die bedrijven niet wordt belemmerd;
  • c. er mogen maximaal 160 woningen worden gebouwd;
  • d. er mag maximaal 5000 bvo m2 worden opgenomen ten behoeve van de functies dienstverlening, horeca, kantoor, bedrijven, maatschappelijk, met dien verstande dat:
    • 1. deze functies uitsluitend op de begane grond zijn toegestaan;
    • 2. de oppervlakte voor zowel dienstverlening, horeca categorie-1 en kantoor maximaal 500 m2 bvo per functie mag bedragen;
    • 3. per vestiging de oppervlakte voor dienstverlening, horeca categorie-1, kantoor niet meer mag bedragen dan 150 m²;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan in de verbeelding is ingeschreven;
  • f. voor bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, geen gebouwen zijn gelden dezelfde regels als in artikel 6 van deze regels (bestemming Woongebied).

Burgemeester en wethouders werken de gronden met deze bestemming uit via het opstellen van een uitwerkingsplan. Belanghebbenden kunnen tegen een ontwerpuitwerkingsplan zienswijzen indienen en tegen een vastgesteld uitwerkingsplan beroep instellen bij de Raad van State.

Waterstaat - Waterkering
De Elementenweg, de Schenkelweg en een gedeelte nabij de sluis hebben een waterkerende functie en deze functie komt terug via de bestemming 'Waterstaat – Waterkering'. Met het waterschap is een bebouwingslijn afgesproken (de gegunde bouwlijn).
De inhoud van de regel is standaard: alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de waterkering zijn toegestaan. Ten behoeve van de overige bestemmingen mag worden gebouwd na afwijking, waarbij vooraf de dijkbeheerder (= het waterschap) dient te worden gehoord.


Waarde - Archeologie
Vanwege de mogelijke archeologische waarden is aan het plangebied ook deze bestemming toegekend. Doordat er verschillen zijn in de diepte beneden maaiveld en de terreinoppervlakte die zonder omgevingsvergunning mag worden uitgevoerd, zijn er verschillende bestemmingen 'Waarde - Archeologie'. Dat verschil wordt in de bestemmingsbenamingen aangeduid met 1 en 2.
De inhoud van de regels spreekt voor zich.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld. Het artikel 'Antidubbeltelregel' bevat de bepaling dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven, of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
Verder worden in dit hoofdstuk algemene bouw- en afwijkingsregels gesteld.

Algemene bouwregels
In dit artikel is onder andere geregeld dat op eigen terrein dient te worden geparkeerd en in welke gevallen daarvan kan worden afgeweken. Voorts is opgenomen dat de bouw van geluidsgevoelige functies uitsluitend is toegestaan indien voldaan wordt aan de normen van de Wet geluidhinder dan wel de verleende hogere waarden, zoals opgenomen in de bijlage bij dit plan. Ook is een bepaling opgenomen die regelt, dat binnen de in de verbeelding aangegeven molenbiotoop slechts tot een bepaalde hoogte gebouwd mag worden.

Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Bijvoorbeeld een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte, of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsvoorziening) in het openbare gebied.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In de overgangsregels is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik, dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. In de slotregel is de naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan aangehaald worden.
 

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op 8 juli 2014 heeft de gemeenteraad het Masterplan Spijkenisse Haven vastgesteld. Het Masterplan omvat de plangebieden Haven Zuid en Haven Noord (het gebied ten zuiden van de Veerweg). Deze plangebieden maken weer onderdeel uit van het totale plan De Elementen dat het vigerende bestemmingsplan De Dijk en Het Land en de gebieden Haven Zuid en Haven Noord omvat. Het gebied Haven Zuid wordt ontwikkeld via een samenwerkingsovereenkomst met drie projectontwikkelaars en de gemeente. Voor wat betreft het gebied Haven Noord zijn nog geen contractuele afspraken met externen gemaakt. De gemeente is eigenaar van de strook grond gelegen tussen de Haven en de Veerweg.

Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat het perceel Elementenweg 10-12 eigendom is van de Dura Vermeer Groep. Aangezien Dura Vermeer één van de ontwikkelende partijen is waarmee een samenwerkingsovereenkomst is gesloten wordt omtrent de gemeentelijke verwerving van de grond en opstallen geen problemen verwacht.
De definitieve financiële vaststelling van het Masterplan moet nog bestuurlijk besloten worden. Omdat de kosten voor de ontwikkeling “anderszins verzekerd zijn”, is een grondexploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro niet noodzakelijk.

6.2 Handhaving

Het vastgestelde en in werking getreden bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor daadwerkelijke controle en handhaving ligt bij de gemeente.

Handhaving kan plaatsvinden via publiekrechtelijke, privaatrechtelijk en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie.
In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de bepalingen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden.

Daarnaast is er de preventieve handhaving. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen, waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Hoewel het effect van dergelijke middelen niet goed meetbaar is, wordt aan deze middelen toch zeker betekenis toegekend.

Tenslotte zijn in het plan instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd worden de ontheffingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden, de bevoegdheid nadere eisen te stellen.

Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.”

Binnen het plangebied is geen sprake van een afwijkend gebruik, of van bebouwing in strijd met de vigerende regeling.

6.3 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestemmingsplan 'De Haven I' op 28 april 2014 toegezonden aan de daarvoor in aanmerking komende instanties. De volgende reacties zijn ontvangen.

Provincie Zuid-Holland, brief d.d. 8 juli 2014

De provincie maakt de volgende opmerkingen:

  • a. Regionaal woningbouwprogramma loopt tot 2020; provincie wil overleg over de nog te maken afspraken voor na die periode;
  • b. Men adviseert in de plantoelichting in te gaan op de uitplaatsingsmogelijkheden die voor Basal in beeld zijn;
  • c. De voor detailhandel en kantoren opgenomen ontwikkelingen zullen zich moeten beperken tot de in de Verordening ruimte opgenomen uitzonderingsregels en vergen daarom nadere motivering;
  • d. Het groepsrisico van twee Bevi-inrichtingen dient te worden berekend;
  • e. In de beschrijving van de molenbiotoop lijkt een deel van de tekst te zijn weggevallen.

Commentaar:

Ad a
Naar aanleiding van deze reactie is het woningbouwprogramma volledig herschreven in de plantoelichting (paragraaf 3.4.3). Met de provincie heeft overleg plaatsgevonden over de inhoud.

Ad b
De (vertrouwelijke) gesprekken vinden plaats. Uitgangspunt is verplaatsing van het bedrijf via minnelijke weg en indien dit niet lukt, zal een onteigeningstraject worden ingegaan.

Ad c
In de plantoelichting is verwoord dat het plangebied wordt gezien als een onderdeel van het stadscentrum. Tevens is opgemerkt dat er geen sprake mag zijn van een met het huidige stadscentrum concurrerend gebied.
Om een aantrekkelijk gebied te kunnen maken en het stadscentrum daadwerkelijk met het water te kunnen verbinden zijn ook andere functies dan wonen nodig. Ook de functies detailhandel en kantoren, die specifiek in de Verordening ruimte worden benoemd. Bewust is daarom uitgegaan van kleinschaligheid en een maximum oppervlakte van 150 m2 per vestiging.
Inmiddels is op 8 juli 2014 het Masterplan Spijkenisse Haven vastgesteld en als gevolg daarvan zijn de verschillende oppervlakten, waaronder die van detailhandel en kantoren, naar beneden bijgesteld.
Deze motivering is in de plantoelichting verder benadrukt.

Ad d
Inmiddels wordt uitgegaan van beëindiging/verplaatsing van het LPG-vulpunt (uiterlijk per 1 november 2015) en daarom is hiervoor een berekening van het groepsrisico uitgevoerd. De andere berekening is inmiddels uitgevoerd en in de plantoelichting verwoord.

Ad e
De woorden 'en beplanting' zijn in de betreffende planregel toegevoegd.

Rijkswaterstaat, brief d.d. 2 juni 2014 

Rijkswaterstaat verzoekt in het bestemmingsplan een mobiliteitsparagraaf op te nemen waarin de veranderingen in verkeersintensiteit als gevolg van het plan in beeld worden gebracht voor zowel de rijksweg A15, als het onderliggende wegennet.

Voorts wordt geadviseerd bij concrete plannen voor de (gemeente)haven deze te bespreken met de havenmeester van het Havenbedrijf Rotterdam.

Commentaar:
Dit plangebied behoort tot het laatste onderdeel van het totale plan De Elementen. Bij de opstelling van dat plan zijn de mobiliteitseffecten uiteraard bezien. En niet alleen bij de opstelling van het plan De Elementen, maar bijvoorbeeld ook bij de Structuurvisie voor Spijkenisse.
De mogelijke aanleg van A4 en de aansluiting van Spijkenisse daarop, de verbeteringen bij de Hartelbrug worden daarbij genoemd, naast maatregelen aan het lokale wegennet.
Verschillende maatregelen zijn inmiddels reeds uitgevoerd.
In de plantoelichting is dit beschreven in de paragraaf 'Verkeer en vervoer'. Feitelijk is dit de mobiliteitsparagraaf.
Naar aanleiding van de opmerking is in die paragraaf het onderdeel 'onderzoek' uitvoeriger beschreven.

Over concrete plannen voor de (gemeente)haven zal contact worden opgenomen met genoemde havenmeester.


Waterschap Hollandse Delta, brief d.d. 12 mei 2014

Het waterschap verzoekt bij de waterkering ook de beschermingszones op te nemen. Voorts verzoekt men de reikwijdte van de Keur voor ondergrondse infrastructuur onder de aandacht van de nutsbedrijven te brengen.

Commentaar:
De beschermingszones zijn alsnog opgenomen.

De opmerking over de nutsbedrijven en het van toepassing zijn van de Keur is geen onderwerp om te regelen in het kader van een bestemmingsplan. Feitelijk gaat het hierbij om de relatie/verhouding tussen de nutsbedrijven en het waterschap.

Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR), email d.d. 3 juni 2014

BOOR stelt enkele aanpassingen in de tekst voor.

Commentaar:
Deze aanpassingen zijn verwerkt.

Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, brief d.d. 6 juni 2014

In deze brief wordt in het kader van externe veiligheid advies uitgebracht over de verantwoording van het groepsrisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid.
De VRR kan zich vinden in de wijze waarop de gemeente invulling geeft aan de geadviseerde maatregelen.

Commentaar:
Dit positieve advies zal in het bestemmingsplan worden verwerkt.

De Vof Dijkzone/Vrooman Advies, memo d.d. 10 april 2014

In deze memo komen verschillende onderwerpen aan de orde:

  • a. Politiekeurmerk is niet afgesproken met marktpartijen;
  • b. Met marktpartijen is afgesproken zo min mogelijk uit te gaan van gebouwd parkeren;
  • c. Bij de verstedelijkingsafspraken is de productie per jaar onjuist aangegeven;
  • d. De regeling bij waarde-archeologie houdt in dat voor het verwijderen van de sliblaag al een vergunningsprocedure nodig is;
  • e. Onduidelijk is wat wordt bedoeld met de teksten over bodemenergiesystemen;
  • f. Bij onderdeel 4.4.1 is de relatie in de tekst niet duidelijk;
  • g. Er wordt gesuggereerd dat energie 0 woningen zullen worden gebouwd; dit is niet afgesproken;
  • h. Bij tekst in 5.1.2. onder 4 is niet duidelijk of dit nu in het bestemmingsplan is verwerkt;
  • i. Is tekst bij wijziging bedrijf in woongebied wel juist. Voor onteigening moet de woonbestemming vigerend zijn;
  • j. Als de nog te verwerven percelen aansprak maken op zelfrealisatie is toch een grondexploitatieplan nodig ?;
  • k. Niet bij ieder bouwplan een archeologisch onderzoek laten doen; dit moet de gemeente in 1 keer doen;
  • l. Regeling voor archeologische waarden is overdreven, gezien de ophoging van havenslib en de afdekking met opgespoten zand van de toplaag.


Commentaar:

Ad.a
In de betreffende tekst wordt een beleidsvisie aangehaald met daarin opgenomen enkele aandachtspunten, waaronder het aanvragen van het Politiekeurmerk Veilig Wonen voor nieuwe centrumlocaties.
Er staat niet dat dit voor het plangebied is afgesproken met marktpartijen.
Voor de volledigheid: dit is geen onderwerp om in het bestemmingsplan te regelen. Partijen maken daarover afzonderlijke afspraken in het kader van de bouwplanontwikkeling.

Ad.b
De betreffende teksten zijn geschrapt.

Ad.c
De verzochte correctie van 65.000 in plaats van 6.500 is niet juist. De productie van 65.000 woningen betreft een periode van 10 jaar (2010-2020), zodat de jaarlijkse productie neerkomt op 6.500.

Ad d
De regeling van archeologische waarde is een standaard regeling die in de gehele gemeente wordt toegepast. De regeling is aanbevolen door BOOR. Er is voor bijvoorbeeld grondbewerkingen van een bepaalde omvang en een bepaalde diepte een omgevingsvergunning nodig. Dat behoeft geen extra procedure tijd te kosten, omdat dit gelijk op loopt met de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen.
Vanuit de gemeente zal worden bezien of een rapport kan worden opgesteld dat bij de aanvragen om omgevingsvergunning kan worden gebruikt.

Ad e
In de plantoelichting wordt het provinciaal beleid aangehaald en wordt ook de laatste wijziging van de provinciale milieuverordening benoemd. Die wijziging heeft betrekking op de bodemenergiesystemen voor milieubeschermingsgebieden voor grondwater. Voor die gebieden zijn expliciete verbodsbepalingen opgenomen.
De verbodsbepalingen gelden dus voor de milieubeschermingsgebieden voor grondwater in de provincie. Het onderhavige plangebied valt hier niet onder.

Ad f
De relatie tussen de 1e regel en de 2e en 3e regel kan worden verduidelijkt door de toevoeging: Door de toepassing van energieopwekking uit aardwarmte kan deze EPC-waarde worden bereikt. Behalve een verlaging van de EPC-waarde is zeker zo belangrijk…..

Conform het bovenstaande hebben wij de tekst aangepast.

Ad g
Er staat in de plantoelichting niet dat er 0-energiewoningen in het plangebied worden gebouwd. Er is verwoord dat in de energievisie dat ambitieniveau is opgenomen.
Met marktpartijen zullen afspraken moeten worden gemaakt over de wijze waarop dit in het plangebied vorm kan krijgen.
Het bestemmingsplan is niet het instrument om die afspraken te maken.

Ad h
Er wordt aangehaald welke mogelijkheden het Besluit ruimtelijke ordening biedt. Nu dit blijkbaar tot misverstanden leidt, is de betreffende tekst geschrapt.

Ad i
De tekst is geschrapt (de bestemming 'Bedrijf' komt niet meer voor)

Ad j
Voor het opstellen van het bestemmingsplan (moment nu) is geen exploitatieplan nodig. De gebruikte tekst is juist.
Thans zijn vergevorderde onderhandelingen gaande met het bedrijf Molendijk. Daarnaast worden er activiteiten ontplooid om het bedrijf Van der Wal aan te kopen. Die percelen wordt opgenomen in een gebied met een uit te werken bestemming, zodat bij het te zijner tijd op te stellen uitwerkingsplan kan worden ingespeeld op de dan bestaande situatie.

Ad k
Zie commentaar bij onderdeel d.

Ad l
Zie commentaar bij onderdeel d.

2e Overlegronde

Na dit overleg en het inmiddels vastgestelde Masterplan Spijkenisse Haven (8 juli 2014) is besloten het plangedeelte Haven-Noord (aanvankelijk bestemmingsplan De Haven 2) gelijktijdig op te nemen in onderhavig bestemmingsplan (De Haven).

Voor de volledigheid is daarvoor een nieuwe overlegronde gehouden. Tijdens deze 2e overlegronde zijn reacties ontvangen van:

Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR), email d.d.24 november 2014

BOOR merkt op dat in artikel 12 de oppervlakte van 100 m2 moet worden gewijzigd in 200 m2.

Commentaar:
Deze aanpassing is verwerkt.

Rijkswaterstaat, bij brief van 2 december 2014

Rijkswaterstaat verzoekt de veranderingen in verkeersintensiteiten voor zowel de A15 als het onderliggende wegennet in beeld te brengen.

Commentaar:
Op 15 januari 2015 heeft overleg plaatsgevonden met Rijkswaterstaat en is van gemeentewege nogmaals aangegeven dat het plan De Haven een onderdeel is van het plan De Elementen en dat daarover regionale afspraken zijn gemaakt en dat vervolgens deze woningbouwlocaties zijn opgenomen in het RVMK.
Afgesproken is de totale verkeersgeneratie van De Elementen en de wijze waarop zich dat modelmatig over het wegennet verdeelt, te laten zien. Tevens zal vanuit het RVMK een totaalbeeld van de hoeveelheid verkeer op het wegennet in 2030 worden gemaakt. Zo mogelijk wordt ingezoomd op de aansluitingen op de A15 en de Spijkenisserbrug.

Naar aanleiding van het gesprek op 15 januari 2015 is de toelichting in paragraaf 4.9.2 aangepast en is de bijlage 'Mobiliteitsparagraaf' opgenomen.

Provincie Zuid Holland, ontvangen op 22 januari 2015

De provincie verzoekt:

  • 1. aan te geven wat in de bestaande situatie de hoogte van het groepsrisico bij het LPG-vulpunt aan de Veerweg is;
  • 2. voor het toelaten van detailhandel de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen.

Commentaar:

  • 1. Ten behoeve van de Externe Veiligheidsvisie van de gemeente zijn door de DCMR verschillende risicobronnen geïnventariseerd en uit het opgestelde rapport d.d. 9 februari 2012 blijkt dat het LPG-vulpunt aan de Veerweg in de huidige situatie onder de oriënterende waarde ligt. Inmiddels is er een ondertekende overeenkomst tot beëindiging van het LPG-verkooppunt per 1 november 2015. Dat houdt in dat op het moment dat een uitwerkingsplan gemaakt gaat worden geen risicobron meer aanwezig is. Het verdwijnen van deze risicobron is daarmee een nadrukkelijke voorwaarde om tot ontwikkeling en daarmee het opstellen van een uitwerkingsplan te kunnen overgaan. De tekst in de toelichting is verduidelijkt.
  • 2. De functie 'detailhandel' is geheel uit het plan geschrapt.

Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, brief d.d. 28 november 2014

In deze brief wordt in het kader van externe veiligheid (wederom) advies uitgebracht over de verantwoording van het groepsrisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid.
De VRR kan zich vinden in de wijze waarop de gemeente invulling geeft aan de geadviseerde maatregelen.

Commentaar:
Dit positieve advies is in het bestemmingsplan verwerkt.